Tussen 1946 en 1949 verscheepte Nederland zo’n 120.000 militairen naar Nederlands-Indië om door militair ingrijpen de rust en de orde in het overzeese gebiedsdeel te herstellen. In dezelfde periode was ook sprake van een dienstweigergolf in Nederland. Duizenden dienstplichtigen verdomden het naar Indië te gaan om tegen de Indonesische vrijheidsstrijders te vechten. De strijd tegen de Duitsers in eigen land lag nog te vers in het geheugen. Vierduizend Indonesiëweigeraars werden in die jaren tot fikse gevangenisstraffen veroordeeld, die ze in verschillende militaire en niet-militaire gevangenis moesten uitzitten.
Het hoge aantal dienstweigeraars zorgde voor een hoge druk op de bestaande gevangenissen. Om die te verlichten wordt op 16 september 1948 het kamp Bankenbosch bij het Drentse Veenhuizen als speciaal interneringskamp voor Indonesiëweigeraars geopend. Bankenbosch was een open inrichting met bouwland, vee en werkplaatsen voor de productie van kleding, meubelen en brood. Het werk was gevarieerd en de weigeraars hadden veel mogelijkheden voor gemeenschappelijke activiteiten.
Ondanks hun gevangenschap en veel moeilijke momenten bewaren veel Indonesiëweigeraars goede herinneringen aan hun periode in Bankenbosch. “Het was er een stuk vrijer dan in Fort Spijkerboor”, herinnerde een Zaanse weigeraar zich vijftig jaar na dato. “Je had in Bankenbosch een ontzettend goed verenigingsleven. Je had er een voetbalclub, een handbalclub, een schaakvereniging, een damvereniging, een zangvereniging, noem maar op. Wandelverenigingen hadden we er zelfs. Dan wandelden we buiten de gevangenis.” De kunstenaar Bill Goddijn maakte er prachtige tekeningen, zoals die hierboven van de poort van Bankenbosch met het cynische commentaar: "... ende vreest niet, Roffel is met U!". Roffel was de gevangenisdirecteur.
In Veenhuizen kwamen de weigeraars vaak in contact met Duitse oorlogsmisdadigers. Dat kwam keihard aan, omdat de Tweede Wereldoorlog juist een belangrijke rol speelde in de motivatie van veel weigeraars om niet naar Indië te gaan. Sommigen hadden al in de oorlog ondergedoken of gevangen gezeten wegens het ontduiken van de arbeidsdienst in Duitsland of wegens verzetsactiviteiten. Dat ze hun straf vaak in dezelfde gevangenissen moesten uitzitten als de SS'ers en hun Nederlandse handlangers was wrang. Vaak hadden de weigeraars zelfs het gevoel dat ze werden achtergesteld bij de oorlogsmisdadigers. De Groningse communist Joop van Zanten (in de jaren zeventig Gronings wethouder in het linkse college met Wallage en Max van den Berg), die in de oorlog tot aan zijn nek in de verzetsactiviteiten zat, vertelde me jaren geleden dat hij in 1950 voor een medische behandeling met een bus naar Groningen ging. “Ik moest in mijn boevenpak, de SS’ers mochten netjes in burgerkloffie”. In Groningen vroeg Van Zanten iemand zijn vrouw te halen. Ze mochten echter nauwelijks met elkaar praten, terwijl de NSB’ers ‘s middags zelf de stad in konden. Als ze om zes uur maar weer bij de bus waren.
Door het afnemende aantal Indonesiëweigeraars werd Bankenbosch op 25 juli 1951 voor die categorie delinquenten gesloten. De laatste weigeraars werden overgeplaatst naar de gevangenis in het voormalige Duitse concentratiekamp Vught. Dat was volgens veel ooggetuigen weer een stuk minder prettig dan op het Drentse land. Jarenlang heeft Bankenbosch daarna dienst gedaan als gevangenis voor alcomobilisten. De laatste jaren is het "gewoon" een zwaar bewaakte Penitentiaire Inrichting, zoals de foto hieronder toont.
Erik de Graaf
dinsdag 16 september 2008
maandag 15 september 2008
Dobben boven Warffum
Een dikke twintig dobben zijn enkele jaren geleden in een klein gebied boven Warffum geïnventariseerd door de Landschapsbeheer Groningen en de Stichting Natuur en Landschap Eemsmond. Twee ervan, de nummer Em004 en Em005 (zie kaart uit het Herstelplan) zijn nu in acuut gevaar (ik schreef daarover eergisteren).
Een landbouwer wil ze dempen, omdat ze wat “onhandig verspreid” over zijn land liggen. De eerste voorbereidingen zijn al getroffen. Langs de rand van een van de dobben, waarin lang wat reetjes rust en voedsel zochten, liggen al hoge bergen grond ter demping. Op de foto bij het stukje van eergisteren is dat goed te zien.
De twee dobben zijn enkele jaren geleden in het kader van het Herstelplan Poelen en Dobben in de gemeente Eemsmond geïnventariseerd. De twee staan helaas niet in het bestemmingsplan. Politiek is er voor gekozen het herstel door overtuiging en met subsidiëring te organiseren en niet met de “planologische dwang” van het bestemmingsplan. Dat vraagt om een inspanningsverplichting van de gemeente.
Enkele jaren later is al eens een poging tot demping van de dobben een een oude kwelderkreek verhinderd. De beroepscommissie van het waterschap erkende toen dat niet gedempt mocht worden. “Behalve de zorg voor de afwatering heeft het waterschap ook rekening te houden met cultuurhistorische en landschappelijke factoren”, aldus de commissie indertijd.
Nu lijkt de recente geschiedenis zich te herhalen. Opnieuw wordt grond verzet met het doel een stukje cultuurhistorie uit te gummen. Inmiddels zijn al heel wat verontruste omwonenden in discussie met gemeente of waterschap in de hoop dat de twee dobben en de Kromme Riet, de kwelderkreek die doorkronkelt tot aan de waddendijk behouden blijven.
Erik de Graaf
Een landbouwer wil ze dempen, omdat ze wat “onhandig verspreid” over zijn land liggen. De eerste voorbereidingen zijn al getroffen. Langs de rand van een van de dobben, waarin lang wat reetjes rust en voedsel zochten, liggen al hoge bergen grond ter demping. Op de foto bij het stukje van eergisteren is dat goed te zien.
De twee dobben zijn enkele jaren geleden in het kader van het Herstelplan Poelen en Dobben in de gemeente Eemsmond geïnventariseerd. De twee staan helaas niet in het bestemmingsplan. Politiek is er voor gekozen het herstel door overtuiging en met subsidiëring te organiseren en niet met de “planologische dwang” van het bestemmingsplan. Dat vraagt om een inspanningsverplichting van de gemeente.
Enkele jaren later is al eens een poging tot demping van de dobben een een oude kwelderkreek verhinderd. De beroepscommissie van het waterschap erkende toen dat niet gedempt mocht worden. “Behalve de zorg voor de afwatering heeft het waterschap ook rekening te houden met cultuurhistorische en landschappelijke factoren”, aldus de commissie indertijd.
Nu lijkt de recente geschiedenis zich te herhalen. Opnieuw wordt grond verzet met het doel een stukje cultuurhistorie uit te gummen. Inmiddels zijn al heel wat verontruste omwonenden in discussie met gemeente of waterschap in de hoop dat de twee dobben en de Kromme Riet, de kwelderkreek die doorkronkelt tot aan de waddendijk behouden blijven.
Erik de Graaf
zaterdag 13 september 2008
Cultuurhistorie boven Warffum in gevaar
Honderden dobben zijn terug te vinden in het Groningse cultuurlandschap. Eeuwen geleden werden ze gegraven als drinkplaats voor het vee in de hoger gelegen agrarische landschappen. Tegenwoordig worden ze erkend als cultuurhistorisch waardevol. In de laatste jaren zijn veel (voormalige) drinkpoelen opnieuw uitgegegraven of in oude luister hersteld.
Soms gaat het ook mis, omdat eeuwenoude landschapselementen een sta-in-de-weg zijn voor efficiënt rechttoe-rechtaan werkende boeren. In 2004 bijvoorbeeld, toen het waterschap Noorderzijlvest toestemming verleende om twee dobben en een meanderende kwelderkreek boven de Oudendijk in Warffum te dempen. Omwonenden dienden hiertegen bezwaren in, samen met de Stichting Natuur en Landschap Eemsmond en de Milieufederatie. Met succes. De bezwarencommissie stelde dat het waterschap bij het verlenen van vergunningen niet alleen op de waterhuishouding moet toetsen, maar ook landschappelijke en cultuurhistorische waarden bij haar beslissingen moet betrekken.
Eind goed, al goed, denk je dan. Toch keken omwonenden de laatste tijd weer verontrust naar de bergen grond, die naar een van de dobben werden vervoerd. Alles lijkt erop dat een nieuwe poging wordt gewaagd een stukje cultuurhistorie uit te gummen. De dobben en de kwelderkreek, de Kromme Riet, staan weer onder druk. Hopelijk valt het gevaar opnieuw te keren.
Erik de Graaf
Soms gaat het ook mis, omdat eeuwenoude landschapselementen een sta-in-de-weg zijn voor efficiënt rechttoe-rechtaan werkende boeren. In 2004 bijvoorbeeld, toen het waterschap Noorderzijlvest toestemming verleende om twee dobben en een meanderende kwelderkreek boven de Oudendijk in Warffum te dempen. Omwonenden dienden hiertegen bezwaren in, samen met de Stichting Natuur en Landschap Eemsmond en de Milieufederatie. Met succes. De bezwarencommissie stelde dat het waterschap bij het verlenen van vergunningen niet alleen op de waterhuishouding moet toetsen, maar ook landschappelijke en cultuurhistorische waarden bij haar beslissingen moet betrekken.
Eind goed, al goed, denk je dan. Toch keken omwonenden de laatste tijd weer verontrust naar de bergen grond, die naar een van de dobben werden vervoerd. Alles lijkt erop dat een nieuwe poging wordt gewaagd een stukje cultuurhistorie uit te gummen. De dobben en de kwelderkreek, de Kromme Riet, staan weer onder druk. Hopelijk valt het gevaar opnieuw te keren.
Erik de Graaf
donderdag 11 september 2008
11 september 2001: de familie Yalcin
11 september 2001 op mijn werk bij Vluchtelingenwerk in het AZC in Ulrum: een Koerdisch gezin dreigde te worden gescheiden. Een ingewikkelde kwestie, zoals zovaak, waarmee de getroffen vluchtelingen in een laat stadium op ons kantoor aankwamen. Ook dat gebeurde vaker.
Jarenlang had het gezin in Duitsland gewoond. Een verblijfsvergunning hadden ze er niet gekregen. Nadat ze weer een jaar in Turkije hadden geleefd hadden ze toch weer moeten vluchten. Nu naar Nederland. Eerst vader, moeder en dochter. Later de twee zonen, onafhankelijk van elkaar. Na maandenlang in drie verschillende AZC’s te hebben geleefd werden ze herenigd in Noord-Groningen. Doordat ze ruim na elkaar asiel hadden aangevraagd zaten de procedures in verschillende stadia. Op 12 september 2001 zou de vreemdelingenpolitie de ouders en de dochter uit het AZC halen en in het kader van het Schengen Accoord naar Duitsland brengen. De jongens, 18 en 20 jaar oud, mochten wel in Nederland blijven.
Op 11 september 2001 heb ik hemel en aarde bewogen om het gezin bijelkaar in Ulrum te houden. Advocaten gebeld, met COA overlegd, met Koerdische organisaties gesproken, faxen verstuurd en (nadat GroenLinks niet reageerde) de SP-fractie bewogen kamervragen te stellen over deze kwestie, die toch zo in strijd leek met de rechten van de mens en van het kind en ook van het recht op goed fatsoen. De kamervragen hadden een opschortende werking, maar toen was het zaak de uitlevering van de volgende ochtend te stoppen. Dat leek te lukken, maar voor de zekerheid vertrokken vader, moeder en dochter toch voor een nachtje naar vrienden in Groningen. Toen we om half zes opgelucht achterover zakten zei de oudste zoon: “toch is ons probleem maar peanuts in vergelijking met wat er elders op de wereld gebeurt”. Ik begreep zijn relativerende woorden niet. Pas later, toen ik de sleutel van mijn kantoor bij de portier van het AZC afleverde, werd me verteld wat drie uur eerder in New York gebeurd was.
De volgende ochtend om half zeven belde de Vreemdelingenpolitie me thuis wakker. Of ik wist waar de Yalcins waren, ze waren niet op hun kamer in het AZC. Of hij dan niet wist dat de uitzetting door de kamervragen opgeschort was, antwoordde ik. Nee, daarover wist hij niets. Ik ben benieuwd wat er geworden is van de familie Yalcin.
Erik de Graaf
Jarenlang had het gezin in Duitsland gewoond. Een verblijfsvergunning hadden ze er niet gekregen. Nadat ze weer een jaar in Turkije hadden geleefd hadden ze toch weer moeten vluchten. Nu naar Nederland. Eerst vader, moeder en dochter. Later de twee zonen, onafhankelijk van elkaar. Na maandenlang in drie verschillende AZC’s te hebben geleefd werden ze herenigd in Noord-Groningen. Doordat ze ruim na elkaar asiel hadden aangevraagd zaten de procedures in verschillende stadia. Op 12 september 2001 zou de vreemdelingenpolitie de ouders en de dochter uit het AZC halen en in het kader van het Schengen Accoord naar Duitsland brengen. De jongens, 18 en 20 jaar oud, mochten wel in Nederland blijven.
Op 11 september 2001 heb ik hemel en aarde bewogen om het gezin bijelkaar in Ulrum te houden. Advocaten gebeld, met COA overlegd, met Koerdische organisaties gesproken, faxen verstuurd en (nadat GroenLinks niet reageerde) de SP-fractie bewogen kamervragen te stellen over deze kwestie, die toch zo in strijd leek met de rechten van de mens en van het kind en ook van het recht op goed fatsoen. De kamervragen hadden een opschortende werking, maar toen was het zaak de uitlevering van de volgende ochtend te stoppen. Dat leek te lukken, maar voor de zekerheid vertrokken vader, moeder en dochter toch voor een nachtje naar vrienden in Groningen. Toen we om half zes opgelucht achterover zakten zei de oudste zoon: “toch is ons probleem maar peanuts in vergelijking met wat er elders op de wereld gebeurt”. Ik begreep zijn relativerende woorden niet. Pas later, toen ik de sleutel van mijn kantoor bij de portier van het AZC afleverde, werd me verteld wat drie uur eerder in New York gebeurd was.
De volgende ochtend om half zeven belde de Vreemdelingenpolitie me thuis wakker. Of ik wist waar de Yalcins waren, ze waren niet op hun kamer in het AZC. Of hij dan niet wist dat de uitzetting door de kamervragen opgeschort was, antwoordde ik. Nee, daarover wist hij niets. Ik ben benieuwd wat er geworden is van de familie Yalcin.
Erik de Graaf