zondag 3 november 2013

Meteora: ja-schudden en nee-knikken


In Boedapest vertrok de trein met twee uur vertraging, waardoor we de overstap in Belgrado misten. Een volgende trein bracht ons rond middernacht in Thessaloniki, waar we onze slaapzakken in de stationshal uitspreidden. Ik was met vier vrienden op Interrail, 1979. Na twee doorwaakte nachten namen we de volgende ochtend de sneltrein naar Athene. Tot Larissa, waar we moesten overstappen om in Kalampaka te komen. Ons doel? De Meteora, de verzamelnaam voor een aantal kloosters op hoge rotsen.

In de overvolle trein naar Larissa vond ik een staanplaats op de gang. Mijn vrienden drongen zich een eindje verder naar een zitplaats. Moe staarde ik een coupé in, waar een gezin één zitplaats met bagage bezet hield. Na een paar minuten werden de tassen opgeruimd en werd ik binnen gevraagd. Ik bedankte zo vriendelijk mogelijk en wilde wegdommelen. Maar de dochter had zin in een gesprek. Het bleek een Amerikaans gezin van Griekse komaf. De ouders waren in de jaren vijftig naar New Jersey geëmigreerd. Voor het eerst bezochten ze nu met de kinderen het moederland.

Toen ik mijn reisdoel vertelde mengde de moeder zich in het gesprek. Ze vertelde dat ze in de dorpje in het noorden van Griekenland was opgegroeid. Een schoolvriendje was later als monnik in een van de Meteora-kloosters getreden. Ze had nooit meer contact met hem gehad. Ze schreef zijn naam op een papiertje en vroeg me hem de groeten te doen. Ik beloofde hem op te zoeken. Vanuit de treinraampjes was in de verte de Olympus te zien. De moeder pakte haar fototoestel en maakte een foto van mij en haar dochter.

In Larissa moesten mijn vrienden en ik overstappen. In Kalampaka zochten we een plekje op de camping. Eindelijk slapen, dachten we, maar een enorm noodweer hield ons een derde nacht uit de slaap. De volgende dag bezochten we de Meteora. We waren onder de indruk van de op hoge rotspunten gebouwde kloosters. Vanaf de veertiende eeuw waren er 24 kloosters gebouwd, waarvan er in 1979 nog een stuk of zes door monniken werden bewoond. We beklommen de rotsen, hingen de toerist uit, waarbij ik altijd mijn briefje bij de hand hield met de naam van de jeugdvriend van de moeder. Ik vroeg de monniken of ze hem kenden. Sommigen knikten bedroefd, anderen schudden blij verrast hun hoofd. Wat ze erbij zeiden verstond ik niet. Van de non-verbale gesprekken snapte ik nog minder. Na een monnik of tien gaf ik het op.


Pas een paar dagen later drong tot me door dat knikken in het noorden van Griekenland nee betekende en schudden ja. Net als in Bulgarije. Er wordt beweerd dat die gewoonte ooit ontstond om de Ottomaanse bezetters op het verkeerde been te zetten, maar een dikke zestig jaar na de val van het Ottomaanse Rijk trapte ik er nog steeds lelijk in. Achteraf begreep ik de enthousiaste reacties en het wijzen naar andere rotstoppen. Ik denk dat ik de jeugdvriend van mevrouw Passes bijna had gevonden.

Een paar weken later stuurde de dochter mij de foto die haar moeder in de trein van ons maakte. Onze vriendschap stamt van twee uur in de sneltrein van Thessaloniki naar Larissa. We hebben elkaar sindsdien nooit meer gezien, maar een paar keer per jaar hebben we nog contact. De foto's van de Meteora stuurde Paul me een paar weken geleden toe. Hij was erbij in 1979.

Erik de Graaf

Geen opmerkingen:

Een reactie posten