In 1986 kreeg ik een “publicatieverbod” bij de Frankfurter Rundschau. Ik had nog nooit
iets voor die krant geschreven, was het ook niet van plan, maar toch stonden alle lichten er voor mij op rood, begreep ik. Hoe kwam dat? Eigenlijk door de rabarberwijn.
Midden april 1986 vond de XI. Parteitag der SED plaats.
De Oost-Duitse communistische partij zette de koers uit voor het volgende
Vijfjarenplan tot 1991. Geen partijlid vermoedde dat de DDR de einddatum van
dat Plan niet meer zou halen, hoewel Gorbatsjov er wel wat kritische noten kwam
kraken.
In de aanloop naar dat partijcongres schreven 21 Oost-Duitse
dissidenten een brief aan partijleider Erich Honecker, het Politbüro en de partijkrant Neues
Deutschland. Ze bekritiseerden dat mensen met een van de officiële
partijlijn afwijkende mening werden gecriminaliseerd en deden voorstellen om
tot een dialoog te komen. Dan moest de SED hen wel tegemoet komen in kwesties
als mensenrechten, milieuvraagstukken en militarisering, vonden de 21. En passant
deden ze alvast het voorstel om als DDR uit het Warschau Pact te stappen.
Het zal u niet verbazen, de partij “die immer Recht hatte” reageerde niet op de brief, waarop de dissidenten
hem zelf publiek maakten. Kort daarop werd erover bericht in de West-Duitse
pers, onder andere in de Frankfurter
Rundschau.
Kort voor het SED-congres zat ik met twee vrienden in een
woonkamer in de Oost-Berlijnse Fehrbellinerstraβe in Prenzlauer Berg. Een van
hen, Uwe, was een van de 21 ondertekenaars en vertelde over de eindeloze discussies
die aan het opstellen van de toen nog onbekende brief vooraf waren gegaan.
Terwijl Tom nog een fles zelfgemaakte rabarberwijn openmaakte vertelde Uwe dat
hij een aanvulling op papier had gezet, omdat hij de brief aan het congres niet
ver genoeg vond gaan. Hij las de brief voor en vroeg me of ik hem mee naar
West-Berlijn wilde nemen en aan
Roland Jahn wilde geven. Die zou hem weer door
kunnen geven aan de pers, dacht hij. Tom en ik vroegen ons af hoe verstandig
dat was. De brief van de 21 ging al vrij ver en kon al tot een fikse periode
gevangenis leiden. Dat de 21 het achterste van de tong niet lieten zien snapten
wij wel.
Naarmate de bodem van de tweede fles rabarberwijn in
zicht kwam werd Uwe steeds vastberadener. We kwamen overeen dat ik de brief mee
zou nemen om bij Roland in West-Berlijn af te geven. Ik zou hem dan in
overweging geven of het verstandig was de aanvulling in het westen te publiceren.
Die nacht smokkelde ik Uwe’s geheime aanvulling op de brief
in mijn onderbroek via Bahnhof Friedrichstraβe
over de grens naar West-Berlijn. Door de rabarberwijn vond ik het op een of andere
manier helemaal niet spannend. Tegelijkertijd bleek het een goede vermomming,
want de grensagenten verwachtten blijkbaar niet dat iemand in kennelijke staat
zo’n riskante brief naar West-Berlijn zou smokkelen.
Terug in West-Berlijn ging ik eerst bij Roland in de Görlitzer
Straβe langs om de brief af te leveren. Al enigszins ontnuchterd vertelde ik
dat het volgens mij niet verstandig was de brief te publiceren. Roland zou wel
zien wat hij ermee deed, zei hij.
In de week van het partijcongres verscheen ook
Uwe’s brief in de Frankfurter Rundschau,
precies zoals hij bedoeld had als aanvulling op de brief van de 21. Onder
Oost-Duitse dissidenten brak de pleuris uit. Uwe werd kwalijk genomen dat hij de eenheid had verbroken en hen in extra gevaar had gebracht. De Frankfurter Rundschau werd verweten dat ze de aanvulling had gepubliceerd. Roland kreeg de schuld, maar schoof de verantwoordelijkheid naar
mij. Dat vond ik niet erg, want een “publicatieverbod” bij de Frankfurter Rundschau, wat dat ook mocht
betekenen, kon mij niet deren. Ik ben wel benieuwd of het inmiddels is opgeheven.
Erik de Graaf