maandag 31 december 2018
donderdag 27 december 2018
Ter afsluiting in 't Zielhoes
Zestig columns en zestig foto’s.
Otto en ik sloten ons project af aan de vrijdagse stamtafel van ’t Zielhoes in
Noordpolderzijl. Met Jan, Henk, Jan, Henk, Jan en Hendrikus namen het we het jaar
nog een keer door. Later schoven ook Bernhard, Steffen en nog een Jan aan. Het
bier smaakte goed, evenals de bitterballen. Maar tot een goed gesprek over onze
verkenningstocht door Het Hogeland kwam het niet. Bij ons duurt een gesprek gemiddeld vijftien seconden,
zei een van de Jannen.
Veel liever vertelden de mannen van
de stamtafel hun eigen sterke verhalen. Over stormen en bijzondere gasten. Over
Bob Dylan bijvoorbeeld, die in 1995 koffie dronk in ’t Zielhoes. Niemand heeft
het gezien, maar het kan niet anders dan waar zijn. “Dan moeten we zelf maar
evalueren”, vond Otto. We namen de negenenvijftig verhalen nog eens door. We bezochten
alle hoeken van Het Hogeland en verkenden alle buitengrenzen van de nieuwe
gemeente. “Aan drie kanten grenst Het Hogeland aan een Nationaal Landschap of
een Werelderfgoed”, zei ik. “Welke gemeente kan dat zeggen?” We volgden de
lopen van het Reitdiep en het Boterdiep, reden over de Eemshavenweg naar de
stad en namen de trein naar de Eemshaven. Tien stations hebben we binnen de
gemeentegrenzen, telden we. Amsterdam heeft er elf. Wat deden we nog meer? We
ontmoetten Prins Carnaval in Kloosterburen, de Garnalenkoningin in Zoutkamp en
dansten met Op Roakeldais door de straten van Warffum. We doorkruisten het
gebied en wisten weer waarom we hier wilden wonen. Onderweg spraken we met
talloze mensen over hun levens en over hun leefomgeving. “Bedankt voor het
vertrouwen.” Het was ontzettend leuk om te doen. We merkten dat ons project
steeds bekender werd. “Ik lees jullie verhalen elke donderdag met veel plezier”,
vertelde iemand me een paar weken geleden op de markt in Uithuizen. Ik zei dat
alle verhalen in een boek komen, maar dat was niet nodig: hij had ze allemaal
uit de Ommelander geknipt.
“En wie krijgt het eerste exemplaar
van jullie boek”, vroegen de Jannen en de Henken van de stamtafel. “Oh, eh… Bob
Dylan natuurlijk”, antwoordden we.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven
fotografeerde de vrijdagse stamtafel in ’t Zielhoes met van
links naar rechts: Jan Luth, Henk Goudappel, Erik de Graaf, Bernard Sleumer,
Hendrikus Kooi, Jan Haas, Jan Toonstra en Henk Kroeske.
Dit waren de zestigste en laatste
column en foto in de serie Op verkenning door Het Hogeland. Alle zestig (+ bonuscolumn)
staan in het boek dat verkrijgbaar is via www.opverkenningdoorhethogeland.nl.
vrijdag 21 december 2018
Storm op de Boschplaat
In de nacht van 22 op 23
december 1894 raasde er een zware storm over Nederland. Op de Waddenzee werden
windstoten van orkaankracht gemeten. De vloed kwam op veel plaatsen hoger dan
ooit. Op Rottumeroog nam voogd Guitje van Dijk de volgende ochtend de schade
op. In zijn journaal meldde hij ook zijn zorgen over twee scheepjes op de
Boschplaat, die na de storm nergens meer te bekennen waren.
Later op de dag werd de
jutter en robbenjager Jan Brands uit Noordpolderzijl gered. Die avonds vertelde
hij zijn verhaal in de warme keuken van de boerderij op Rottumeroog. Met zijn
zeventienjarige knecht Folkert Bos had Brands een paar dagen eerder op de
Boschplaat een lek in zijn schip opgelopen. Met een sloep haalden ze materialen
en gereedschappen voor de reparatie uit Noordpolderzijl. Terug op de Boschplaat
vlotte de reparatie niet. Ze werden verrast door de storm en bonden zich vast
aan het grote baken op het hoogste duin. Om negen uur ’s avonds zou het water
weer zakken, wist Brands. Maar het water zakte niet. De storm zwol aan tot
orkaankracht en het water steeg tot een hoogte die ze nog nooit hadden
meegemaakt.
Folkert had nog even over
zijn ouders in Ranum gesproken, die hem met Kerst thuis verwachtten. Daarna was
hij stil. De tijd verstreek. Het ijzeren baken kreunde onder het natuurgeweld.
Steeds hoger kwamen de woeste golven. Brands hoorde Folkert naar adem snakken.
Hij brulde hem toe om moed te houden. Tevergeefs. Even later hing Folkert met
zijn hoofd opzij en bewoog hij niet meer. Na de storm legde Brands het lichaam
van Folkert op een droge plek en ging op zoek naar hulp.
Jan Brands werd gered. De
volgende ochtend stuurde de voogd een paar man naar de Boschplaat om het lichaam
van Folkert te halen. Hij beschreef het kort en zakelijk in zijn journaal: “24
December 1894. De gezonken praam weder drijvend gekregen en deze geborgen en
het lijk van de knecht, die bezweken was, vandaar gehaald”. Op Eerste Kerstdag
werd het lijk van Folkert naar de wal gebracht en thuis in Ranum bij zijn
ouders afgeleverd.
Erik
de Graaf
zondag 16 december 2018
De Afscheiding in Ulrum
Mijn hervormde lagere
school stond vijftig jaar geleden naast de gereformeerde Hendrik de Cockschool.
Het waren de nadagen van de verzuiling in de grote stad, maar de leerlingen gingen
nog niet altijd zachtzinnig met elkaar om. Felle gevechten voerden we soms op
het grasveld tussen de scholen en ‘s winters werden er steentjes in de
sneeuwballen verstopt.
Ik moest eraan denken toen
ik vorige week een roman van Marcel de Jong over de Afscheiding van 1834 in
Ulrum las. Hij beschreef de kerkscheuring als een sociale strijd van arm tegen rijk.
Dominee Hendrik de Cock verweet de hervormde kerk dat ze niet God centraal
stelde, maar de mens. De liberale elite werd geprezen en armoede werd als een
straf van God beschouwd. De Cock kwam op voor de armen. Hij greep terug naar de
oude leer van de Dordtse Synode van 1618. De mens was van nature zondig, wist
men toen in Dordrecht. Je kon je best doen om goed te leven, maar voor het
leven na de dood maakte het niet uit. God had allang besloten wie goed en wie slecht
was. Het was een conservatieve leer, maar wel een die iedereen weer even veel kans
op het hiernamaals bood. Dat gaf de arme gelovigen weer hoop. De Cock trok
volle kerken. De volgelingen gingen voor hem door het vuur. Het was wekenlang
onrustig in Ulrum. Het leger van koning Willem I greep hard in om de opstand van
het “gepeupel” in te tomen. Niet met sneeuwballen, maar met wapengekletter. Het
leger kon de stichting van de gereformeerde kerk niet voorkomen. De hervormde
kerk viel uiteen.
Vorige week wandelde ik de
Hendrik-de-Cock-route door Ulrum. Ik bezocht de oude kerk op de westelijke
wierde, waar De Cock vurig preekte tot hij geschorst en zelfs gearresteerd werd.
Ik liep langs de oude pastorie, waar in 1834 soldaten werden ingekwartierd.
Alleen de kuiperij van de weduwe Koster, waar in oktober 1834 de Acte van Afscheiding
werd getekend, is er niet meer. Daar kun je nu naar de kapper. De
gereformeerden van Ulrum zijn inmiddels weer opgegaan in de Protestantse Kerk.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven
fotografeerde de historische kerk van Ulrum onder een stralende hemel.
------------
Op verkenning door Het Hogeland in boekvorm
De
columns van Erik de Graaf en de foto’s van Otto Kalkhoven zijn inmiddels als boek verschenen. Hardcover en in kleur. Het boek is op zaterdag 15
december feestelijk gepresenteerd in de kerk van Eppenhuizen. U kunt het boek bestellen via de website: www.opverkenningdoorhethogeland.nl .
vrijdag 14 december 2018
Te land, ter zee en in de lucht
Het zijn weken van
afscheid nemen en opnieuw beginnen. Vier oude gemeenteraden worden ontbonden en
de nieuwe is al gekozen. Burgemeesters en wethouders ruimen hun kamers leeg en
het nieuwe college begint per 1 januari. Veel werknemers hebben in de afgelopen
tijd hun spullen ingepakt om op een andere werkplek weer uit te pakken. Van
Winsum naar Leens, van Uithuizen naar Bedum of in een andere richting.
Het is een gigantische
operatie om van BMWE naar Het Hogeland te komen. Van vier kleine gemeenten naar
één grote. Bijna vijftigduizend inwoners in vijftig dorpen op negenhonderdzeven
vierkante kilometers. Qua oppervlakte wordt Het Hogeland de grootste gemeente
van Nederland. Nou ja, dat dachten we een poosje. Totdat de gemeente Súdwest-Fryslân
meldde dat ze een vierkante kilometer meer telt. Het Hogeland wordt dus de
tweede grootste gemeente van Nederland. Zilver, na fotofinish. Nog steeds heel
groot. Van de 907 vierkante kilometers liggen er bijna vijfhonderd op het land
en de rest in het water: in het Lauwersmeer en in de Waddenzee. Het Hogeland wordt
bovendien de enige gemeente in Nederland met overzeese gebiedsdelen, de twee
onbewoonde Waddeneilanden Rottumeroog en Rottumerplaat.
Ruimte is een
kernkwaliteit van Het Hogeland. Te land, ter zee en in de lucht. Astronaut
André Kuipers vertelde een paar weken geleden in Martini Plaza dat hij Het
Hogeland had zien liggen vanuit het internationale ruimtestation ISS. Hij wees
Bedum, Winsum en Lauwersoog aan op zijn foto’s. Vijf maanden lang cirkelde hij rond
de aarde. Achttien rondjes per etmaal. In totaal dus zo’n 2700 rondjes. Ik word
al draaierig van de gedachte en blijf liever op de klei. Op aarde zijn de gemeentegrenzen
nauwkeurig vastgelegd en het rijk betaalt een bijdrage op basis van het aantal
inwoners, het landoppervlak en het wateroppervlak. Kuipers liet zien dat de
ruimte ondergewaardeerd wordt. Ook in kubieke kilometers tot aan de dampkring
zou Het Hogeland de op één na grootste gemeente van Nederland zijn. Waarom
heeft tijdens de collegeonderhandelingen nog niemand voor een wethouder van
Ruimtezaken gepleit? André Kuipers lijkt me de gedroomde kandidaat.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven
fotografeerde de vier afscheidnemende burgemeesters. Van links naar rechts:
Rinus Michels (Winsum), Erica van Lente (Bedum), Marijke van Beek (Eemsmond) en
Koos Wiersma (De Marne) in het gemeentehuis van Bedum. Lees de hele serie Op verkenning door Het Hogeland.
zaterdag 8 december 2018
Radiotelegrafisten in 't Harde
In 1947 moest de
twintigjarige Nico de Pater uit Uithuizen in militaire dienst. De zoon van het
communistische gemeenteraadslid Hendrik de Pater werd in ’t Harde opgeleid tot
radiotelegrafist. In die functie kreeg hij allerlei staaltjes van koloniale
oorlogsvoering te zien, vertelde hij me vijftig jaar later. Propagandafilms,
waarin soldaten hun gewonde tegenstanders een bajonet door het hart staken. Hij
was nog steeds verontwaardigd. Gruwelijk vond hij het.
Een
collega-radiotelegrafist van Nico de Pater in ’t Harde was Taco Bierema uit
Usquert. Hij was de zoon van dr. S.E.B. Bierema, herenboer en liberaal
politicus. Vader Bierema was voor de oorlog twintig jaar Tweede Kamerlid voor
de Liberale Staatspartij in Den Haag. Na de oorlog werd hij fractievoorzitter
van de Partij van de Vrijheid, een voorloper van de VVD. Taco bracht zijn jeugd
door in Usquert en in Den Haag. ‘s Zomers op de monumentale boerderij aan de
Wadwerderweg en ’s winters in de hofstad. Dat vond hij niet altijd prettig.
Nergens was hij echt thuis, vertelde hij me zeventien jaar geleden.
In de kazerne in ’t Harde
werd de klassenstrijd tussen de communistische arbeiderszoon een liberale
boerenzoon voortgezet. Als de militairen op zaterdagmiddag weekendverlof kregen
weigerde Nico de Pater uit principe bij Bierema in de auto te stappen. Hij
reisde liever urenlang met de trein naar Uithuizen en op zondagmiddag al vroeg weer
terug. “Bij zo iemand stap je niet in de auto”, vertelde hij me in 1995. Toen
ik het in 2001 aan Taco Bierema voorlegde haalde hij zijn schouders op. “Ach
ja, van mij had hij gewoon mee mogen rijden”.
Na hun opleiding scheidden
hun wegen zich. Bierema werd in 1948 als radiotelegrafist naar Nederlands-Indië
uitgezonden, terwijl Nico de Pater juist weigerde om naar de Oost te
vertrekken. Tegen de militaire dienst had hij geen enkel bezwaar, maar het
stond hem tegen om in een koloniale oorlog te moeten vechten. De Pater werd door
de Krijgsraad wegens desertie tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Bierema mocht na het onverwachte overlijden van zijn vader in 1950 van Nederlands-Indië
terug naar Usquert.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven
fotografeerde een zendmast nieuwe stijl.
Op verkenning door Het Hogeland in boekvorm
De columns van Erik de
Graaf en de foto’s van Otto Kalkhoven verschijnen binnenkort als boek.
Hardcover en in kleur. Het boek wordt op zaterdag 15 december a.s. feestelijk
gepresenteerd in de kerk van Eppenhuizen (aanvang 14.30 uur; toegang gratis).
Tot die dag kunt u het boek met intekenkorting voor 19,95 euro bestellen via de
website van Op verkenning door Het Hogeland. Daarna kost het 24,95 euro in de winkel.
vrijdag 30 november 2018
De toren van Eenrum
Weet u wel dat de
kerktoren scheef staat, vroeg ik bij Kapsalon Kram. Vanaf Broek was ik naar Eenrum
gefietst en ik had het duidelijk gezien. Kapster Caroline hoorde het voor het eerst,
zei ze. Kapper Lars Kram deed na hoe toeristen in Pisa poseren om op de foto de
scheve toren tegen te houden. Dat had hij hier nog niet gezien.
Na mijn knipbeurt verhuisde
ik naar Café Bulthuis aan de overkant van de straat. “Weet u wel dat de
kerktoren scheef staat”, waarschuwde ik opnieuw. “Vertel eens iets nieuws”, zei
kastelein Mattheus Dijkstra, “dat is een heel oud verhaal.” Voor het naadje van
de kous verwees hij me naar de torendeskundige van het dorp, twee huizen verder.
Dirk Molenaar stond net de bladeren van de kerktuin te harken toen ik hem vroeg
waarom de kerktoren scheef stond.
De eerste tufstenen kerk
van Eenrum werd rond 1100 gebouwd, vertelde hij me. In de dertiende eeuw werd
een grotere kerk gebouwd, nu van baksteen. Met een losstaande toren, net als in
Baflo en Den Andel. Vierhonderd jaar later wilden de Eenrummers toch een vaste
toren. Die werd rond 1650 aan de westkant tegen de kerk aangebouwd, een
centimeter of zestig binnen het bestaande kerkgebouw. Dat laatste was een
foutje, want door ongelijke zetting zakte de toren scheef. Tot ongeveer een
meter uit het lood. Vijfenzeventig jaar later werd het scheve aanzicht de
bewoners te dol. Het bovenste deel van de toren werd afgebroken om in 1727 weer
loodrecht te worden opgebouwd. Met een knik halverwege als gevolg.
Ondertussen waren Molenaar
en ik bijna tweehonderd traptreden geklommen om boven in de toren onze hoofden
uit een luik te steken. Wat een fantastisch uitzicht bij helder novemberweer! De
parel Eenrum onder ons en in de verte de Martinitoren, de Eemshaven, Zoutkamp en het Wad. Weer beneden
bedankte ik mijn gids en liep ik nog even de kapsalon binnen om te vertellen
hoe scheef de toren stond. Gelukkig zat mijn haar wel weer recht.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven fotografeerde de kerktoren van Eenrum,
gezien vanuit de richting Broek.
Op verkenning door Het Hogeland in boekvorm
Op 15
december verschijnen de zestig columns van Erik de Graaf met de zestig foto’s
van Otto Kalkhoven als boek. Hardcover en in kleur. U kunt het boek tot 15
december met intekenkorting voor 19,95 euro bestellen via de website van Op verkenning door Het Hogeland.
donderdag 22 november 2018
Antikraak in Zuidpool
Het
Hogeland ligt iets verder weg van het epicentrum dan Loppersum, maar te
dichtbij om niet regelmatig te schudden op zijn grondvesten. De gevolgen van
gaswinning en aardbevingen zijn overal zichtbaar. Schade van huis tot huis en lege
plekken in de dorpen. Iedereen heeft zijn verhalen.
Vorig
jaar meldde de Ommelander Courant dat
de NAM eigenaar van Zuidpool was geworden. Het ging niet over Antarctica, maar
over een monumentale boerderij tussen Usquert en Uithuizen. Met een net zo monumentale
slingertuin en gracht. De boerderij Zuidpool werd in 1852 gebouwd door Harm
Bruins. Tegelijkertijd bouwde hij Noordpool in de Noordpolder. Bruins ging op Zuidpool
wonen, op stand. “Ik Ben hier van d’oudendijk gebragt, als schooner stand voor
d’eigenaren”, las ik op een steen boven de schuurdeur. Dertig jaar eerder schreven
de jonge schrijver Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp bewonderend
over de imposante boerderijen aan de Streeksterweg. “Op elk huis stonden
bliksemafleiders.”
Bliksemafleiders
waren in die tijd een teken van welvaart. Ongetwijfeld kreeg Zuidpool er ook
een. Overal op voorbereid, maar er zijn krachten waartegen geen boerderij
bestand is. Jarenlang zag ik Zuidpool in de steigers staan als ik er langsfietste.
Aardbevingsschade. Zoveel schade dat de bewoners in containers op de
paardenweide naast de slingertuin woonden. De tuin vertoonde tekenen van verwaarlozing.
Een romantisch bankje onder een oude boom zag er verdrietig uit.
Vorig
jaar werd Zuidpool door de NAM aangekocht. Opnieuw een triest dieptepunt voor
de cultuurhistorie, maar een zegen voor de voormalige eigenaren. En een gelukje
voor avonturiers. Sieger Wiersma woont er tegenwoordig met zijn gezin.
Antikraak. Hij leidde me een rond door de imposante schuren, gadegeslagen door
drie waakzame uilen. In het woongedeelte waan je je in de negentiende eeuw. De
nette opkamer voor bijzondere gelegenheden blijft tegenwoordig onverwarmd,
omdat de schoorstenen niet meer gebruikt mogen worden. In de slaapkamer van
zijn dochter overnachtten prinses Juliana en prins Bernhard ooit, volgens de
overlevering. Dienstmeiden renden toen nog van de keuken in het souterrain naar
boven om het eten te serveren. De Wiersma’s voelen zich veilig genoeg in de
boerderij om er nog jaren te blijven wonen.
Erik de
Graaf
Otto Kalkhoven fotografeerde de familie Wiersma in de brede gang van Zuidpool. Van
links
naar rechts Nadie, Marien, Hilde, Korella en Sieger
Wiersma. Voor de andere afleveringen van onze serie: klik hier.
maandag 19 november 2018
Ons Boterdiep
Eeuwenlang was het Boterdiep
de belangrijkste verkeersader tussen Groningen en Uithuizen. De trekschuit
vormde een comfortabele verbinding voor wie het zich kon veroorloven. Het was
prettiger dan in een koets over hobbelige wegen. En lopen was ver, vies en
vermoeiend. Het klinkt luxueus in zo’n trekschuit. “Onze kleren blijven droog,
men maakt geen vuile voeten”, las ik in een verslag. Maar snel ging het niet.
Stoomschepen bespoedigden de reis aan het eind van de negentiende eeuw. Later
werd het vervoer over water langzaam maar zeker overgenomen door trein- en
autoverkeer.
Na 1600 werd het Boterdiep
in etappes vanaf Groningen noordwaarts gegraven. Waar mogelijk werd
gebruikgemaakt van bestaande waterlopen. In 1616 werd Noorderhoogebrug bereikt.
Negen jaar later kwam het Boterdiep in Onderdendam aan. Daarna duurde het nog
drieënveertig jaar voordat via Middelstum, Kantens en Doodstil naar Uithuizen kon
worden gevaren.
Door de nieuwe vaarroute
werd het oostelijke deel van het Hogeland ontsloten. Landbouwproducten konden gemakkelijker
naar de stad worden vervoerd en langs de oevers van het Boterdiep ontstonden
talloze bedrijven. Van zuivel tot zuurkool en van steen tot gas. Onderdendam
groeide als spil in het waterwegennet uit tot een bestuurlijk centrum met het waterschap
en een rechtbank met gevangenis.
Regelmatig werd het
Boterdiep verbreed, verdiept of omgeleid om aan nieuwe eisen van de tijd te voldoen.
In 1877 werd het traject van Fraamklap tot Uithuizen breder om aan snellere schepen
doorvaart te verlenen. In de twintigste eeuw werd het Boterdiep in de stad
gedempt van het centrum tot aan het Van Starkenborghkanaal. Het nieuwe uiteinde
werd van Noorderhoogebrug een paar honderd meter naar het oosten verlegd. In Uithuizen
werd ook het noordelijkste uiteinde in 1955 gedempt om ruimte op de Blink te
scheppen, om het dorpscentrum te verfraaien. Dempen was een teken van de tijd.
De werkzaamheden houden
nooit op. In Uithuizen wordt de haven na ruim zestig jaar opnieuw uitgegraven, ook
nu voor een mooier dorpscentrum. En rond Bedum woeden discussies over een
verplaatsing van een stuk Boterdiep om de uitbreiding van de zuivelfabriek mogelijk
te maken. Cultuurhistorie tegenover economie. Ons Boterdiep. We hopen op een
wijs besluit.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven fotografeerde het Boterdiep bij het waterknooppunt in Onderdendam.
zaterdag 17 november 2018
Pizza en politiek
De zaal van
Jongerencentrum Express in Uithuizen stroomde donderdag aardig vol rond
etenstijd. Er waren pizza’s in het vooruitzicht gesteld, maar ook gesprekken
over politiek. Het is tenslotte verkiezingstijd in Het Hogeland. Voordat de
nieuwe gemeente op 1 januari officieel van start gaat moet er een nieuwe
gemeenteraad worden gekozen. En dat gebeurt op woensdag 21 november. Schrijf
het in uw agenda.
Pakweg vijftig aanwezigen
lieten zich de pizza’s goed smaken. Aan de lange tafels ontstonden spontaan
gesprekken tussen de jongeren van Express en de politici van alle negen
politieke partijen in Het Hogeland. Over school en over werk hoorde ik ze
praten. En over het dagelijks leven van jongeren. Vragen en antwoorden, over en
weer.
Na de pizza’s werd Jeffrey
aangekondigd als de “razende reporter” van de avond. Hij had zich goed
voorbereid. Inhoudelijk, maar ook uiterlijk. Een nette outfit hoorde erbij,
vond hij. Politici zaten altijd strak in het pak, hoewel hij eerlijk moest toegeven
dat hij ze alleen nog maar op de televisie had gezien. Als “best geklede man
van de avond” wandelde Jeffrey met zijn microfoon door de zaal, met het snoer
achter zich aan. Onderweg liet hij de politici hun plannen met jongeren in Het
Hogeland vertellen. Ruimte voor jongeren, noemde de ene lijsttrekker. Geen
coffeeshops, zei een andere. Een derde opperde een Jeugdraad en een vierde vond
dat overlast van jongeren hard moest worden aangepakt. De jongeren vertelden
over hun problemen in het dorp. Zelf hadden ze het goed voor elkaar in hun
jongerencentrum, vonden ze. Daar hadden ze hard voor gewerkt.
Het is lastig een keuze te
maken bij verkiezingen, vond Jeffrey na afloop. “Maar als je niet stemt mag je
later ook niet klagen”, had zijn moeder hem geleerd. Dat vond hij eigenlijk ook
wel. Ondertussen ontpopte Jeffrey zich met flair als talentvol politicus, die
sjorrend aan zijn snoer eiste dat er de volgende keer een draadloze microfoon
moet zijn. Na een flink uur werd de discussie beëindigd. Het was een boeiende
avond met ervaren politici, aanstormende jeugd en een lekkere pizza.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven fotografeerde Jeffrey als razende reporter bij het verkieizngsdebat in Jongencentrum Express in Uithuizen. Bestel het boek Op verkenning door Het Hogeland op onze site.
donderdag 15 november 2018
Eendenkooi Nieuw Onrust
De vrijwilligers van Het
Groninger Landschap stonden me al op te wachten om trots hun eendenkooi te
laten zien. Al jaren werken ze elke donderdag in de groene oase aan de
Waddendijk om hun kooi weer in oude glorie te herstellen. Vrijwilliger Jur van
der Veen leidde me rond. Kooiker Johannes Straat en zijn hond liepen af en toe een
stukje mee.
Ooit waren er
honderdvijftig eendenkooien in het waddengebied. Tegenwoordig nog geen dertig.
In Het Hogeland zijn er drie overgebleven. De Wytsemakooi boven Uithuizermeeden
stamt uit de zeventiende eeuw, maar is al lang buiten gebruik. Twee andere
kooien zijn nog wel in functie. Ze liggen nog geen kilometer van elkaar in de
Westpolder. Bij de boerderij Manneplaats werd in 1897 een kooi aangelegd in een
door een dijkdoorbraak ontstane kolk. Een jaar later ontstond de kooi boven de
boerderij Nieuw Onrust. Die moest worden uitgegraven, omdat hier geen kolk was.
Jur liet me Nieuw Onrust
zien. Hij legde uit hoe de vangpijpen in de hoeken van de plas werkten. Door de
kooiker afgerichte eenden (zogenaamde “wilde staleenden”) lokten ’s nachts voorbijtrekkende
eenden vanaf het Wad mee naar hun kooi, vertelde Jur. Daar werden de meegelokte
eenden door “tamme staleenden” verleid om de vangpijpen in te zwemmen, op zoek
naar voedsel. De kooikerhond joeg hen verder op, waardoor de eenden zich in
paniek vastvlogen in de vangpijpen. Aan het eind van de vangpijp draaide de
kooiker hen de nek om. De eenden werden opgeslagen in een koelkelder op het
terrein, maar na een dag of vier lagen ze al op borden in gerenommeerde
restaurants in Londen of Parijs. De vraag naar eenden zonder kogels was groot.
In Nieuw Onrust worden
momenteel geen eenden gevangen. Eerst moet de kooi door het Gronings Landschap worden
hersteld. De vrijwilligers schermen de vangpijpen af met rieten matten en
onderhouden het groen. Het duurt nog wel even voor er weer eenden worden
gevangen, schat ik in. En als ze gevangen worden is het niet meer voor de
consumptie, maar om ze te ringen voor wetenschappelijk onderzoek.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven fotografeerde
kooiker Johannes Straat in zijn fotostudio in Eppenhuizen. U kunt de hele serie lezen op Op verkenning door Het Hogeland.
vrijdag 2 november 2018
Donkere nacht
In twee groepen wandelden
we afgelopen zaterdag onder leiding van de boswachters van Staatsbosbeheer door
het Nationaal Park Lauwersmeer. Eerst voetje voor voetje om aan de duisternis
te wennen, maar met vaste tred toen de ogen wat aan de duisternis gewend raakten.
Na een half uur liep iedereen zelfs met een hand voor de ogen om niet verblind
te worden door het felle maanlicht. Het was de Nacht van de Nacht. Jaarlijks
wordt eind oktober aandacht besteed aan het belang van duisternis voor mens en
dier. En aan de schoonheid ervan, want een sterrenhemel wordt imposanter naarmate
de nacht donkerder is. We hadden geluk. Donkere wolken en een heldere hemel
wisselden elkaar in snel tempo af.
Echte duisternis is zeldzaam
in het dichtbevolkte Nederland. Ons land is zelfs een van de landen met de
meeste lichtvervuiling. Groningen springt er wat beter uit. Volgens recent
onderzoek staan we tweede in de eredivisie van provincies met de minste lichtvervuiling.
Na Drenthe, maar voor de rest van Nederland. We moeten wel oppassen, want de
achtervolgers Friesland en Flevoland hijgen ons in de nek.
Ook binnen Groningen zijn
er grote verschillen. Op een kaartje zag ik de stad Groningen en vooral Hoogezand
als hel verlichte plekken. Naar het noorden en het oosten van de provincie toe
wordt het aan de randen van de provincie steeds donkerder, met uitzondering van
een straal rond de industriegebieden bij Delfzijl en in de Eemshaven. De grootste
donkere plek van de provincie vond ik in Het Hogeland, ten noorden van de N361 aan
het Wad. Grofweg van Baflo tot aan Hornhuizen. Ook in het Nationaal Park
Lauwersmeer, p de bodem van de voormalige Lauwerszee, heerst nog duisternis.
Niet voor niets werd dat gebied twee jaar geleden uitgeroepen tot Dark Sky Park.
Als tweede in Nederland, na de Boschplaat op Terschelling.
Rust en ruimte zijn grote kwaliteiten
van Het Hogeland. De duisternis hoort daar zeker bij. Kunstlicht is nuttig,
maar overbodig licht is storend. Daarover was iedereen het na afloop van de
nachtwandeling eens bij de chocolademelk in het Activiteitencentrum van
Staatsbosbeheer.
Erik de Graaf
zondag 28 oktober 2018
Berlage in Usquert
Binnenkort gaan vier
gemeenten op in Het Hogeland, maar de gemeentehuizen blijven in gebruik. Na vorige
herindelingen kregen veel overtollige gemeentehuizen een nieuwe functie als woonhuis,
galerie of gezondheidscentrum. In Usquert staat het gemeentehuis van Berlage
nog te wachten op een passende bestemming.
Usquert behoorde een eeuw geleden
tot de rijkste gemeenten van Nederland. Alleen was de rijkdom beperkt tot een
elite van herenboeren. In hun achtertuinen woonden de landarbeiders in armoede.
Ondanks de rijkdom had de socialistische SDAP vanaf 1919 een absolute meerderheid
in de gemeenteraad. Het College bestond uit een liberale burgemeester en twee
socialistische wethouders. Toen in de jaren twintig een architect werd gezocht voor
een nieuw gemeentehuis stelde wethouder Geerling de vooruitstrevende Berlage
voor. Berlage had moderne woonblokken voor arbeidersgezinnen in Amsterdam ontworpen,
maar was vooral beroemd door de Koopmansbeurs (tegenwoordig bekend als de Beurs
van Berlage). Een mooi compromis, want ook de liberale burgemeester Welt zag
het wel zitten met Berlage.
Berlage ontwierp het gemeentehuis
van Usquert als een samenspel van kunsten. Hij koos de stenen, de tegels, de
meubelen en hij ontwierp de tuin. Binnen en buiten waren één geheel, één groot
kunstwerk. Zelfs de politiecel was in stijl. Tijdens de bouw eiste Berlage een verhoogde
toren, omdat hij zijn ontwerp schril vond afsteken bij de grote
rentenierswoningen van de buren. Toen de gemeenteraad dat niet wilde
financieren besloot hij de torenverhoging uit eigen zak te betalen. Het was hem
veel waard om aan het eind van zijn carrière zijn eerste gemeentehuis te bouwen.
Begin 1930 was de feestelijke inwijding.
Tot 1990 deed
het dienst als gemeentehuis. De Vereniging Hendrick de Keyser, die zich inzet
voor monumentaal erfgoed, verhuurde het vervolgens als kantoorruimte. Later werden
er lezingen en tentoonstellingen georganiseerd. Tot er asbest in de vloeren werd
gevonden. Binnenkort wordt dat probleem opgelost en wacht het Berlagehuis een
nieuwe toekomst. Hoe die er uitziet is nog ongewis. Vreemd, want als het gebouw
in bijvoorbeeld Baarn of Zeist stond was het allang tot Nationaal Berlagemuseum
uitgeroepen.
Erik de Graaf
vrijdag 26 oktober 2018
Douwen en de vergetelheid
“Weleens van Douwen
gehoord? Ik veronderstel van niet”, las ik vrijdag in een mail. “Douwen? Geen
idee”, dacht ik. De mailschrijver stelde me al snel gerust. “Je bent niet de
enige. Douwen is een gehuchtje in het Marnegebied, in het rustieke midden
tussen Leens, Warfhuizen en Zuurdijk”.
Als je de kans krijgt een gehucht
aan de vergetelheid te ontrukken mag je niet lang aarzelen, vind ik. Dus maakte
ik een afspraak voor de volgende dag. Onderweg er naartoe besloot ik de
noodzaak van mijn missie te onderzoeken. “Kent u de weg hier in de buurt”,
vroeg ik aan een verkeersregelaar bij de maandelijkse streekmarkt bij Verhildersum.
Hij antwoordde dat hij in Ulrum woonde, met een gezicht van kom-maar-op-met-je-vraag.
“Hoe kom ik met de fiets in Douwen?” De man keek me verbaasd aan. “Douwen?” Een
voorbijgangster uit Leens kon hem niet helpen. Er zat niets anders op dan toe
te geven dat ik naar de bekende weg had gevraagd. Douwen ligt bij Het Stort,
verklapte ik hem. “Oh, maar dan moet je bij die brug het fietspad nemen”, wees
hij me de weg. Tien minuten later was ik “op Douwen”, zoals ik het volgens de
bewoners moest zeggen.
Drie boerderijen rond de
Douwenstertil over het Warfhuisterloopdiep. Meer is Douwen niet. Toch is het nauwelijks
kleiner dan zeshonderd jaar geleden. In de late middeleeuwen was Douwen eigendom
van het klooster Bloemhof in Wittewierum. Sinds die tijd bleven de boerderijen
altijd in bedrijf, hoewel er natuurlijk wel veel veranderde. De oudste schuur
op Douwen 1 is nu van 1808, liet Wieger van der Steeg ons zien. Hij was in 1948
als vierjarige jongen op de boerderij komen wonen, met zijn ouders en zijn
oudere broer. Zijn broer zette het bedrijf voort, maar is inmiddels opgevolgd
door de volgende generatie. Een paar weken geleden zetten ze de naam Douwen met
grote letters op de schuur. Duidelijk zichtbaar vanaf de Trekweg en de
Douwenstertil. Om het gehucht weer een gezicht te geven. Douwen leeft voort.
Erik de Graaf
dinsdag 23 oktober 2018
Verliefd op Het Hogeland
“Zo was ik vroeger ook”,
zei Myriam Roelandt uit Antwerpen vorige week toen ze met haar man Gie bij het
Kinderboekenhuis aankwam. Naast de voordeur van het museum annex bibliotheek
aan het Kerkpad in Winsum bewonderde ze de muurtekening van een lezend meisje. Lezen,
lezen en nog eens lezen, dat deed ook Myriam Roelandt in haar jeugd.
Tegenwoordig schrijft ze kinderboeken.
Een betere plek voor een
gesprek met een kinderboekenschrijfster dan het Kinderboekenhuis is nauwelijks denkbaar.
Tussen dertigduizend historische kinderboeken spraken we over lezen en
schrijven, over inspiratie en over het Hogeland. Vier jaar geleden kwamen Myriam
en Gie voor het eerst naar het noorden. Per ongeluk eigenlijk. Een verre reis
was geannuleerd en daarvoor in de plaats gingen ze naar Zuurdijk. “Waar zijn we
terechtgekomen”, vroegen ze elkaar in opperste verbazing. Een lange straat en
verre uitzichten, meer was het niet. Maar binnen een paar dagen waren ze smoorverliefd
op het Hogeland. Op de luchten, het licht, de dijken, de schapen, maar ook op de
rust en op de mensen. Voordat ze naar huis terugkeerden legden ze eerst hun
volgende bezoek vast. Later kochten ze een stacaravan in het Lauwersmeer en nu
zelfs een chalet aan het water.
Boven Lelystad begint altijd
het thuisgevoel, vertelde Gie. Bij Myriam begint dan de inspiratie te borrelen.
Onderweg bedenkt ze haar verhalen, die ze in Lauwersoog op papier zet. Al
integrerend op het Hogeland schreef ze tijdens een concert in de kerk van
Zuurdijk over een ondeugende kerstengel. Of in Houwerzijl over de
sprookjesthee, die een graaf in een prachtig kasteel van zijn sombere buien
afhielp. Na zijn wonderbaarlijke genezing maakten de graaf en de gravin het
ontstaan van het Theemuseum in Houwerzijl mogelijk. Ik wist dat niet, maar las
het in het sprookje. En dus is het waar. Het Hogeland is een inspirerende
omgeving, vindt Myriam. Zo, dan horen we het eens van een ander.
Erik de Graaf
dinsdag 16 oktober 2018
Rare jongens, die Romeinen
Die verrekte Plinius de
Oudere toch. In het jaar 47 voer de schrijver en historicus met een Romeinse vloot
via Utrecht (dat toen Trajectum heette) en het Flevomeer naar het Waddengebied
om de opstandige bevolking een lesje te leren. Hij was onthutst door wat hij er
aantrof. Grauw en grijs in vele tinten. In een land dat nauwelijks van zee te
onderscheiden was woonde “een niet te benijden volk” op zelf opgeworpen heuvels.
Bij vloed leken de bewoners op zeevaarders op volle zee, vond Plinius, maar bij
eb zagen ze er uit als schipbreukelingen op hun eilandjes. Hij vond het maar
een treurige toestand en dacht dat de bewoners als slaven in het Romeinse Rijk een
beter leven zouden hebben.
Bijna twintig eeuwen
bepaalde het grauwe verhaal van Plinius het beeld van het vroege leven in het
Noord-Nederlandse kustgebied. Toch moet er meer zijn geweest, want wat Plinius
niet zag was dat het terpen- en wierdenlandschap in Friesland en Groningen met dertig
- tot veertigduizend inwoners het dichtstbevolkte gebied van Noordwest-Europa
was. De bewoners wachtten in hun woonheuvels niet lijdzaam op betere tijden,
vertelde de archeoloog Mans Schepers vorige week op een symposium over terpen
en wierden, maar zorgden ervoor dat ze goed konden leven in het gebied. Ze hielden
hun woningen altijd tussen vijftig en honderd centimeter boven het hoogste
waterniveau om droge voeten te houden. Zo ontstonden uiteindelijk vijfhonderd
kleine, middelgrote en grote wierden in Groningen, duizend terpen in Friesland
en zelfs zevenduizend wurten of warften in het Noord-Duitse kustgebied. De
bewoners deden aan veeteelt en landbouw op de vruchtbare kweldergronden,
raapten meeuweneieren en vingen vissen, vogels en robben. Uit archeologische
vondsten is inmiddels gebleken dat ook de ruilhandel belangrijk was. Zelfs met
de Romeinen, al wilden die dat blijkbaar niet weten. Het viel dus wel mee met
de bittere armoede. Plinius bekeek de bewoners van het noorden vanaf zijn schip
door zijn “azuurblauwe, decadente Romeinse bril”. Rare jongens, die Romeinen.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven
fotografeerde de bronzen plaquette met een voorstelling van de wierde van Rottum, ontworpen door Willem van Wijnen. De hele serie leest u op Op verkenning door Het Hogeland.
vrijdag 5 oktober 2018
Groninger geest
“Ik ging in Warffum op de
HBS, geboren en getogen in Valom, Hefswal, Uithuizermeeden”, schreef dr. ir. J.
van Veen uit Den Haag in april 1955 aan Marten Toonder senior in Oegstgeest.
Van Veen bedankte de gepensioneerde kapitein voor het schrijven van zijn boek Klei en zout water. “U ging varen”,
schreef de waterstaatsingenieur in 1955 aan Toonder, “ik wilde de Wadden
inpolderen, maar het werd meer het zuidwesten – ook klei en zout water”. Van
Veen dankte de kapitein voor “veel goeds en waardevols: de Groninger geest”.
De kapitein beschreef in
zijn boek hoe hij in 1899 als analfabete twintigjarige jongen van het Hogeland
naar Rotterdam vertrok om matroos op de grote vaart te worden. “Pas op, de klei
zuigt je de grond in”, herinnerde hij zich de waarschuwing van een vriend, die net
als zovele Groningers voor een beter bestaan naar Amerika emigreerde. Toonder koos
liever het zoute water. Hij bevoer de wereldzeeën, leerde lezen en schrijven en
werkte zich op tot zeekapitein.
Johan van Veen werd in
1893 geboren als derde zoon van een boer. Hij ging naar de polderschool in
Valom, vervolgens naar de Franse School in Uithuizen en daarna naar de
driejarige HBS in Warffum. Dagelijks reisde hij met zijn vrienden naar school. Hij
blonk uit en genoot van de lessen. Directeur Smit van de HBS zag zijn talent en
adviseerde om door te leren. Van Veen kreeg alle gelegenheid om te studeren,
want als derde zoon kon zijn vader hem niet op de boerderij gebruiken. Teveel
opvolgers versnipperden het boerenland. Van Veen ging in Delft studeren, werd
waterstaatsingenieur en na de Watersnoodramp van 1953 de “Vader van het
Deltaplan”. In 1959 overleed hij onderweg naar een vergadering over zijn
volgende geesteskind, de Eemshaven.
Het begon allemaal op
school in Valom, in Uithuizen en in Warffum. Als ik de schooljeugd tegenwoordig
’s ochtends naar school zie fietsen ben ik benieuwd waartoe hun “Groninger
geest” het uiteindelijk zal brengen.
Erik de Graaf
zondag 30 september 2018
Eemshavenweg
We verkennen dit jaar de grenzen van Het Hogeland. Otto met zijn fototoestel, ik met pen en papier. Reitdiep, Lauwersmeer en Wad. Veel water. Vanaf Rottumeroog loopt de gemeentegrens naar de oostkant van de Eemshaven. Daar gaat hij aan wal en verandert hij in asfalt. Terug naar de stad volgt de grens grofweg de Eemshavenweg.
In 1972 besloot de
provincie Groningen de Eemshavenweg aan te leggen om de gloednieuwe Eemshaven
te ontsluiten. De verwachtingen van het nieuwe havengebied waren enorm. De verwachte
verkeerstromen eisten nieuwe wegen. Grommende machines legden eerst het
noordelijkste deel tussen Roodeschool en de haven aan. Vervolgens werd de
Eemshavenweg stukje voor stukje uitgebreid vanuit Groningen. Het asfaltlint volgde
grotendeels de voormalige Maarvliet, de middeleeuwse grens tussen Hunsingo en
Fivelingo. Dezelfde lijn volgt volgend jaar de oostgrens van de gemeente Het
Hogeland. Met een paar uitzonderingen. Middelstum en Huizinge zijn bij een
vorige herindeling per ongeluk bij Fivelingo terechtgekomen.
In 1977 werd het traject
van Zuidwolde tot de afslag Sint-Annen afgerond. De afrit Huizinge volgde,
Garsthuizen, Zijldijk en in 1979 bereikte de Eemshavenweg Roodeschool.
Noord-Groningen was weer een stukje dichter bij de stad gekomen, schreef het
Nieuwsblad van het Noorden. Moesten de bewoners vroeger vanuit Uithuizen vijfendertig
kilometer via Winsum naar Groningen reizen, nu waren ze ineens over de snelle
Eemshavensweg in vijfentwintig kilometer in de stad. Niet alleen de Eemshaven
was ontsloten, andersom was ook de stad makkelijker bereikbaar vanuit het noorden.
Toch was niet iedereen tevreden. Door de nieuwe weg nam het verkeer door dorpen
als Eppenhuizen, Zandeweer en Doodstil naar Uithuizen flink toe. Inwoners van
Oldenzijl protesteerden toen er een plan ontstond voor een nieuwe weg vanaf de
afrit Garsthuizen naar Uithuizen, dwars door het land tussen Oldenzijl en
Eppenhuizen door. Het groene hart van Groningen werd door wegen in stukken gehakt,
vonden ze. Die weg langs Oldenzijl ging uiteindelijk niet door, maar jaren
later werd er wel een andere variant van Garsthuizen naar Uithuizen aangelegd om
de tussenliggende dorpen te ontzien.
Erik de Graaf
zaterdag 22 september 2018
Het schoonschrift van Gesina
Een
paar jaar geleden werkte ik me een weg door een stapel schriften van Klaas
Guitje van Dijk en zijn zoon Guitje Klaassen, twee opeenvolgende voogden van het
eiland Rottumeroog tussen 1834 en 1908. Ze schreven over het planten van
helmgras op het eiland, over de strandvonderij en over het houden van schapen. Ook
vond ik een stapel schoolschriften van de kinderen van de laatste voogd Van
Dijk. In het Schoonschrift van
dochter Gesina las ik brieven, opstellen en keurig netjes overgeschreven
volksverhalen en gedichten. Steeds één pagina lang en meestal zonder eind. Zo
ook Wie is de koning?
Toen koning Frits, in burgerdracht,
Eens met zijn groten ging ter jacht,
Was hij een eind vooruitgegaan,
En trof een snuggere landman aan – verbeeld je!
Eens met zijn groten ging ter jacht,
Was hij een eind vooruitgegaan,
En trof een snuggere landman aan – verbeeld je!
“Mijnheer!” - zoo sprak deze – “wees zo goed,
En zeg mij wie van gindse stoet
En zeg mij wie van gindse stoet
Is koning Frits? U kent misschien
De vorst; - ik zou hem graag eens zien”- wel
zeker!
“Dat kan geschieden, goede man”,
Was Frederiks antwoord. “Volg mij dan.
Wij gaan erheen, dan merkt gij gewis.
Al spoedig wie de koning is” – natuurlijk!
Je kent toch wel de vaste wet,
Dat iedereen de hoed afzet
In ’s Vorsten tegenwoordigheid,
Uit eerbied voor zijn Majesteit?” - wel zeker!
Hier
stopt het door Gesina overgeschreven gedicht. De clou hield ze voor zichzelf.
Het was tenslotte een schrijfoefening. Bij het Meertens Instituut vond ik de
afloop. Het was een mop over de Pruisische koning Friedrich II uit de
achttiende eeuw. Samen met de boer wandelde Frits naar de jagers, ging het
gedicht verder. Behalve Frits nam iedereen zijn hoed af. De boer wist niet waar
hij kijken moest. De laatste niet door Gesina opgeschreven regels luidden:
Als Frits zich tot de boer nu wendt en vraagt of
Hij de vorst al kent, is het antwoord
Van de snuggere Hein:
Een van ons beiden moet het zijn!
Erik
de Graaf
Otto
Kalkhoven fotografeerde "schoonschrift in helmgras". Bekijk de hele serie Op verkenning door Het Hogeland.
vrijdag 21 september 2018
Goodbye Middag-Humsterland
De brug bij Garnwerd is
open. Leunend op mijn fietsstuur sta ik te wachten tot hij weer sluit. Ondertussen
staar ik naar de andere oever. Volgend jaar wordt het Reitdiep weer een grensrivier
tussen twee gemeenten, bedenk ik. Net als vóór 1990, toen Garnwerd, Feerwerd en
Ezinge bij de gemeente Winsum werden gevoegd.
Niet iedereen vond die
samenvoeging logisch. De andere kant van het Reitdiep hoorde van oudsher bij
het Westerkwartier, vond men. Bovendien werd Middag-Humsterland, de strook van
Garnwerd tot voorbij Niehove, nu over twee gemeenten verdeeld: Middag kwam bij
Winsum en Humsterland met Saaksum, Oldehove en Niehove bij Zuidhorn. Dat deed
geen recht aan het verleden. In tweeënhalfduizend jaar hadden de bewoners het
gebied met eigen handen ontwikkeld tot het oudste cultuurlandschap van Europa. Soms
met hulp van de zee, soms dwars tegen de zee in. Wierden, dijken en sluizen maakten
het land bewoonbaar. En schitterend mooi. De ontstaansgeschiedenis is nog steeds
goed aan het landschap af te lezen. In 2005 werd het unieke karakter beloond
met de status Nationaal Landschap. Inmiddels is Middag-Humsterland zelfs genomineerd
als Werelderfgoed van de Verenigde Naties.
Toen jaren geleden de
discussie over nieuwe herindelingen losbarstte ontstond de wens om Middag en
Humsterland bestuurlijk te herenigen. Om de mening van de bewoners te peilen
werd in november 2016 een volksraadpleging georganiseerd. Iedereen boven de
achttien in het gebied kreeg drie vragen voorgelegd. Driekwart van de respondenten
vond dat Middag-Humsterland weer in één gemeente moest komen, bij voorkeur in
de nieuwe gemeente Westerkwartier. Zelfs in Garnwerd, dat door de afstand het
meest op Winsum gericht is, koos een kleine meerderheid daarvoor. En zo
geschiedt het dus, vanaf januari.
Werden alle
grensconflicten maar zo soepel opgelost. Luisteren, overleggen en toegeven. De
wereld zou er anders uitzien. Nadat twee schepen de brug bij Garnwerd gepasseerd
waren kon ik mijn weg vervolgen. Via Aduarderzijl en de Allersmaborg fietste ik
naar Ezinge om via Oldehove, Niehove bij Elektra de grensrivier Reitdiep weer
over te steken. Goodbye Middag-Humsterland, tot ziens. Terug naar Het Hogeland.
Erik de Graaf
donderdag 13 september 2018
Het brood des levens
Bij het station van
Roodeschool werd zaterdag een veganistisch ontbijt geserveerd. Uit protest
tegen plannen voor een megastal met vijftigduizend kippen aan de rand van het
dorp. Ik had thuis al veganistisch ontbeten (de kaas was op), maar een cracker
met “eiersalade” van tofu ging er nog wel in. Daarna fietste ik de laatste
kilometers naar ’t Nijkerkje in Oosteinde, waar een tentoonstelling te zien was
over de dagelijkse kost door de eeuwen heen. Van “zoepenbrij en bonenklont” tot
magnetronmaaltijden. En van de moestuin tot aan de voedselindustrie. Ook op ons
bord is in de loop van de tijd veel veranderd.
Oosteinde is het meest oostelijke
deel van Roodeschool. Vijf boerderijen en wat arbeidershuisjes stonden er
vroeger nogal verspreid, totdat de bouw van het nieuwe kerkje er na 1846 voor zorgde
dat er langzaam maar zeker een dorpskern ontstond. Met een bakkerij, een slager,
een smederij en natuurlijk ook een paar cafés. Voor een groenteboer was er te weinig
klandizie in Oosteinde. Veel dorpelingen verbouwden hun groenten op eigen grond.
Ze hielden kippen voor de eieren en een varken of een geit voor de slacht. Het menu
werd bepaald door de opbrengst van de moestuin. Aardappelen, bonen, knollen,
kolen en bieten. Apart of in een stamppot. Op zondag was het feest rond 1900:
aardappelen met mosterdstip en rijst met bruine suiker als toetje.
De tentoonstelling in ’t
Nijkerkje gaf een boeiend beeld van de eetgewoonten door de eeuwen heen in Noord-Groningen.
“Ik ben het brood des levens” las ik als toepasselijke Bijbeltekst in een
gebrandschilderd raam. Schuin tegenover de kerk aan de Radsweg had de
negenentachtigjarige Evert Kooi het hooi en de bonen op ouderwetse ruiters
achter zijn huis te drogen gehangen. Zo ging dat vroeger, vertelde hij me toen
ik ze van dichtbij mocht bewonderen. Het voelde als een korte reis naar een ver
verleden. Naar de tijd dat de kippen nog vrij over het erf liepen en een
eiersalade nog een eiersalade kon zijn.
Erik de Graaf
zaterdag 8 september 2018
Zuidelijk Zuidwolde
Vier gemeenten worden één
in januari 2019. Het wordt een uitgestrekte gemeente, Het Hogeland. Van
Lauwersoog tot Eemshaven tou en van het Wad tot bijna in de stad. En dan hebben
we het nog niet eens over de overzeese gebiedsdelen Rottumeroog en
Rottumerplaat. In het diepe zuiden van Het Hogeland is het vanaf de laatste
woning van Zuidwolde nog geen honderd meter tot aan de Groninger stadswijk
Beijum. Ik vroeg me weleens af wat de bewoners van Zuidwolde ervan vinden dat
ze voortaan helemaal naar Uithuizen moeten om in te spreken op een
gemeenteraadsvergadering, als ze daar tenminste reden toe zien. Zijn ze geen
halve Stadjers? Is aansluiting bij de stad niet veel eenvoudiger?
Ik parkeerde mijn fiets
tegen het dorpshuis en maakte een ommetje door het dorp. Op de hoek van de
Koolstraat ontmoette ik de “Boeskoolboer”, het in brons gegoten symbool voor het
agrarische karakter van Zuidwolde. Voorovergebogen raapte hij een reusachtige
witte “boeskool” van de zware kleigrond. Zuidwolde was Boeskooldorp en de
bewoners werden lang beschimpt als zuurkoolvreters. De witte kolen uit
Zuidwolde (maar ook veel andere koolsoorten) werden verkocht op de markt in Groningen,
verwerkt in de zuurkoolfabrieken in Bedum en voor de “Sauerkraut” geëxporteerd
naar Duitsland. Bovendien kwam je de winter goed door met boeskolen. Ze konden lang
worden bewaard. Boeskool was tot aan de jaren zeventig de kurk waar de
Zuidwolder economie op dreef.
Aan het Boterdiep
Westzijde kwam ik ter hoogte van de middeleeuwse kerk in gesprek met een man op
een fiets. Hij woonde zijn leven lang al in Zuidwolde, vertelde hij.
Aansluiting bij Het Hogeland vond hij geen enkel probleem. Alles beter dan bij
de stad. Jaren geleden was er de angst dat Zuidwolde door Groningen zou worden
opgeslokt, maar de uitbreiding van Beijum stagneerde volgens hem net op tijd. Zuidwolde
was platteland, vond hij. Een bron is geen bron, dus sprak ik nog wat mensen
aan op de Beijumerweg en bij de woonboten langs het Boterdiep. Er bleef geen
twijfel over. Dit was platteland. Hier werd niet de Groninger Gezinsbode
bezorgd, maar de Ommelander Courant.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven fotografeerde
een zuurkooltafereel. Lees ook de andere afleveringen in de serie Op verkenning door Het Hogeland.
vrijdag 31 augustus 2018
O, barbaarse wereld
Aan
het begin van de Eerste Wereldoorlog vluchtte een miljoen Belgen naar
Nederland. De meesten keerden al in het eerste jaar terug naar huis. Honderdduizend
vluchtelingen bleven tot 1918 in ons land. Ook in het noorden. In de provincie Groningen
werden ongeveer 3400 Belgen opgevangen, waarvan vijfhonderd in de stad. De rest
waaierde uit over de dorpen.
“Hes ’t ook aal heurd? Der komen hier vluchtelingen!” In zijn half-Groningse roman
“Koos” schreef Benjamin Broekema in 1938 hoe zijn hoofdpersoon (maar in feite
was hij het zelf) hoorde van de komst van Belgische vluchtelingen naar
Warffum. Zijn vriend Wiebe vertelde dat ze werden ondergebracht in het oude
gebouw van de werkverschaffing aan het water bij de Warffumer Maar. “Mit drei
uurs train komen der hier aal vluchtelingen”, wist Wiebe.
Na
schooltijd renden de jongens onmiddellijk naar het station, waar al tientallen
nieuwsgierigen de komst van de vertraagde trein afwachtten. Een oude man stapte
het eerst uit, las ik in Broekema’s roman. Gevolgd door een paar meisjes, hun
moeders en een paar jongens met bleke gezichten. “O, barbaarse wereld, blind
van kruitdamp, rood van bloed! Hulpeloze mensen stonden in den vreemde, de nood
op hun gezichten.” Zo schreef de joodse Warffumer over een indringende jeugdherinnering
uit de Eerste Wereldoorlog.
De
commissie van ontvangst op het station van Warffum had een welkomstwoord
voorbereid, “maar in ‘t gezicht van deze nameloze ellende stonden ze
sprakeloos. Iemand trachtte te spreken, maar hij kon nauwelijks iets
stamelen....” Toen Koos de stoet vluchtelingen naar hun onderkomen zag gaan,
stil gadegeslagen door de dorpelingen, stelde hij zich voor hoe hij zelf door
een vreemd land zou lopen, aan de hand van zijn moeder. De schrijver liet
het Koos denken, kort voor een nieuwe wereldoorlog. Vier jaar later zat
Benjamin Broekema in de eerste trein van het doorgangskamp Westerbork naar het
concentratiekamp in Auschwitz. Op 17 augustus 1942 werd hij daar vermoord. Drie maanden later ondergingen zijn
moeder, zijn vrouw en zijn dochters hetzelfde noodlot.
Erik
de Graaf
Tijdens
de schrijverswandeling op zondag 2 september vertel ik waar de Belgische
vluchtelingen in Warffum werden ondergebracht (aanvang 14 uur in Huiskamercafé
Noorderkerkpad; zie: artweekendwarffum.nl). Otto Kalkhoven fotografeerde “moeder
en kind”.
vrijdag 24 augustus 2018
De Russen kwamen niet
Het is een oriëntatiepunt
in het open landschap tussen Warfhuizen en Wehe den Hoorn. Een “landmark”
noemen ze dat tegenwoordig bij het Groninger Landschap. Je zou bijna vergeten
dat de Luchtwachttoren 7-Otto-1 in de jaren vijftig is gebouwd in de strijd
tegen het rode gevaar. Het was in het heetst van de Koude Oorlog en de Russen
konden elk moment binnenvallen. Waakzaamheid was geboden.
Om laagvliegende Russische
vliegtuigen op tijd te signaleren werd in 1950 het Korps Luchtwachtdienst
opgericht. Het KLD bouwde tot 1956 een landelijk netwerk van 276
luchtwachtposten, waarin vrijwillige luchtwachters met verrekijker en
peilinstrument in de gaten hielden of er vijandelijke vliegtuigen in aantocht
waren. Kijken – Luisteren – Doorgeven was het motto, KLD. Niet dag-in-dag-uit,
maar op gezette tijden. De vijand moest zich wel aan onze arbeidstijden houden.
De helft van die
observatieposten stond bovenop bestaande gebouwen, maar in Wehe den Hoorn
stelde een bietenzaadveredelingsbedrijf zijn gebouw niet ter beschikking. Uit
angst, want een observatiepost kon gemakkelijk een doelwit kon worden. Daarom bouwde
de KLD in 1955 vlakbij Warfhuizen een luchtwachttoren van betonnen prefab-raatbouwelementen.
Als een bouwpakket. Toen de toren in gebruik werd genomen was het militaire
netwerk eigenlijk al achterhaald. De moderne vliegtuigen waren inmiddels te
snel om met oog en oor te volgen en verfijnde radarsystemen vervingen de
luchtwachters. In 1964 werd het netwerk grotendeels gesloten. Alleen langs de
noordelijke kust bleef het in gebruik, omdat de Russen vanuit zee nog onbespied
het land binnen konden vliegen. Vier jaar later werd de KLD definitief
opgeheven. Slechts eenmaal werd een Russisch vliegtuig gespot, maar die bleek
op de terugweg na deelgenomen te hebben aan een vliegshow bij Parijs.
De meeste luchtwachttorens
zijn inmiddels gesneuveld. Negentien werden er gered. Behalve in Warfhuizen nog
een in Winschoten en een halve in Bedum. Vorig jaar renoveerde het Groninger
Landschap de 7-Otto-1 in Warfhuizen. Sindsdien staat hij fier te stralen als
monument voor de Koude Oorlog. Afgelopen zondag was hij een paar uur door het
Groninger Landschap opengesteld. Tientallen belangstellenden tuurden vanaf de
top in de verte. Nog steeds geen vijand te zien. Gelukkig maar.
Erik de Graaf
vrijdag 17 augustus 2018
Magneet Pieterburen
Vrienden uit het westen
wilden een wadloopervaring. Nou, dan regelen we dat natuurlijk. Om elf uur
stonden we in een lange rij voor het kantoor van de samenwerkende
wadlooporganisaties in Pieterburen. Om het vertrek naar de dijk af te wachten
werden we met een bon voor koffie en appeltaart naar een terras aan de overkant
van de straat verwezen.
Met zo’n vijftig Wadlopers
liepen we met twee gidsen over kwelders, door slikvelden, over zandbanken en
door geulen. Het was een eenvoudige kennismakingstocht. Beginners van alle
leeftijden en uit alle windstreken vormden een lange sliert over de droogvallende
zeebodem. De snelsten liepen voorop, de minder snellen achteraan. Gids Koos van
der Maar bracht ze af en toe bij elkaar om te vertellen over het getij, over
flora en fauna en over de dynamiek van het Wad. Koos is vergroeid met het Wad,
vertelde hij onderweg. Geboren en getogen in het kustgebied. “Aangespoeld kun
je beter zeggen”, zei hij zelf. Al vanaf zijn veertiende is hij wadloopgids, op
drie jaar na al een halve eeuw.
Al duizenden jaren lopen
mensen over het Wad om te vissen, te jagen of om land te winnen. Om te
overleven dus. De eerste wadloper tussen eiland en vaste wal was volgens de
overlevering een eilandarbeider op Rottumeroog, die zo’n driehonderd jaar
geleden uit angst voor zijn baas als een haas bij laag water naar Warffum zou zijn
gerend. Pas na 1963 kwam het recreatieve wadlopen in zwang. Nadat in die
strenge winter schitterende tochten over de bevroren Waddenzee waren gemaakt,
organiseerde Dorpsbelangen ook in de zomer wadlooptochten. Het werd een groot
succes. Pieterburen werd een magneet aan het Wad. In de jaren zeventig liepen
soms achthonderd wadlopers achterelkaar naar Schiermonnikoog. Als de eersten
aankwamen waren de laatsten nauwelijks over de helft. Gelukkig is dat verleden
tijd. Vijftig deelnemers is meer dan genoeg. En het is veiliger.
Het wadlopen zette Pieterburen
op de kaart. Later kwamen de zeehondenopvang, het Pieterpad en het
bezoekerscentrum. Na drieënhalf uur wadzwerven keerden we terug aan land. Moe
en tevreden zaten we nog een poosje op een terras.
Erik de Graaf
Otto Kalkhoven
fotografeerde wadloopgids Koos van der Maar op het Wad. Voor andere afleveringen in de serie klikt u op Op verkenning door Het Hogeland.