In 1979 was ik in het kader van mijn studie een weekje in München. Ik was te gast bij een zakenrelatie van mijn vader, die me aanvankelijk bevreemd aanstaarde toen hij me met mijn lange haren, mijn versleten spijkerbroek en mijn ouwe adidassen ontving. In de loop van de week kreeg hij toch wel schik in zijn “onverzorgde” gast uit Nederland, want ik bleek meer belangstelling voor Duitse cultuur en geschiedenis te hebben dan al zijn eigen verwende zoons bij elkaar (en hij had er een stuk of vier). Hij nam me mee naar musea, naar de zomerresidentie van het Beierse vorsten en naar het Hofbräuhaus (ook cultuur, maar voor mij vooral geschiedenis).
Toen ik thuiskwam met een kaartje voor Beethovens opera Fidelio in het Nationaltheater (een staanplaats op het hoogste balkon voor 4 mark) dacht mijn gastheer me ter voorbereiding een lesje in Duitse muziekgeschiedenis te leren. “Slechts één opera had Beethoven geschreven en maar liefst negen symfonieën”, doceerde hij. Uit de kast haalde hij zijn LP met de Negende om hem mij te laten horen. “Luister goed, dit wordt fantastisch”, beloofde hij en plaatste de naald vlak voor het vierde deel op het vinyl.
Na de eerste tonen keek ik hem lachend aan. “Zo snel heb ik Beethoven nog nooit horen spelen”, wilde ik zeggen, maar mijn gastheer staarde doodserieus genietend naar het plafond. Even twijfelde ik nog aan mezelf, maar al snel wist ik zeker dat de LP op 45 in plaats van op 33 toeren werd afgespeeld. Pas minuten later, bij de veel te snelle en te schelle Ode an die Freude werd het ook mijn gastheer duidelijk dat hier iets niet klopte. Beschaamd sloot hij zijn muziekles af.
Erik de Graaf
Geen opmerkingen:
Een reactie posten