zondag 24 maart 2013

Vorkoeta: Goelag in poolgebied

Vorkoeta ligt honderdzestig kilometer boven de poolcirkel in de Russische deelrepubliek Komi. Het is er ijzig. Negen maanden per jaar winter, de overige drie maanden gewoon koud. Bepaald geen plek om vrijwillig heen te gaan. Toch woonden er tussen 1938 en pakweg 1960 in totaal een miljoen mensen. Gevangenen van Stalin, die van heinde en verre werden aangevoerd om als slaven in de kolenmijnen te werken.
 
Een van die miljoen gevangenen was de Duitse schrijver Horst Bienek (1930-1990). Hij werd in Silezië geboren, wat nu tot Polen behoort. Na de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij voor de Russische troepen uit naar het oosten van Duitsland. Enkele jaren later liep hij stage bij een krant in Potsdam. In 1951 mocht hij als leerling van de grote schrijver en theatermaker Bertolt Brecht in het beroemde theater Berliner Ensemble komen werken. In Berlin (Ost), dat inmiddels de hoofdstad van de DDR was.
 
Eind 1951 sloeg het noodlot toe. Bienek werd gearresteerd, omdat hij een telefoonboek van Potsdam aan een oude bekende in West-Berlijn had gegeven. Dat werd uitgelegd als spionage voor de CIA. Genoeg voor twintig jaar werkkamp, gek genoeg vijf jaar minder dan de standaardstraf van vijfentwintig jaar. “Dat is bijna onschuldig”, grapten zijn zwaarder gestrafte medegevangenen cynisch.
 
 
Vier jaar lang werkte Bienek in de kolenmijnen rond Vorkoeta. Na de dood van Stalin in maart 1953 werd het regime in de kampen geleidelijk milder, maar het zou nog tot 1955 duren voor hij werd vrijgelaten. Hij vestigde zich daarna in West-Duitsland, waar hij werkte als redacteur, schrijver en filmmaker. Zijn hoofdwerk bestond uit een viertal romans over zijn jeugd in Gleiwitz in Silezië, dat sinds 1945 in het Pools Gliwice heet. Hij schreef ook over de Goelag, maar nooit over zijn persoonlijke ervaringen in Vorkoeta. Die had hij ver weggestopt.
 
Begin 1990 werd hem na een lezing gevraagd waarom hij nooit over Vorkoeta had geschreven. Hij zweeg, wist geen antwoord. Thuisgekomen is hij gaan schrijven. Voor het eerst na 35 jaar gaf hij zijn pijnlijke herinneringen aan het Russische werkkamp de ruimte. Af kreeg hij het boek niet meer. In december 1990 overleed Bienek. Het eerste concept werd pas deze maand, 23 jaar later, gepubliceerd onder de titel Workuta. Met een nawoord van Bieneks uitgever. In zestig pagina’s beschrijft Bienek zijn arrestatie in 1951, de urenlange nachtelijke verhoren, zijn veroordeling tot twintig jaar werkkamp na een proces van vijftien minuten “gevoelslengte” en de reis naar Vorkoeta (met een tussenstop van een paar weken in de Moskouse Boetyrka-gevangenis).
 
Vier jaar bivakkeerde Bienek in Vorkoeta, samen met politieke gevangenen uit verschillende landen. Een Internationale van Stalin-slachtoffers, schrijft hij, die zich pas verenigde toen er na Stalins dood in 1953 een staking uitbrak. Het was zwaar werk in de mijnen, zeker voor een “pennenlikker” als Bienek. Hij beschrijft indrukwekkend hoe een Litouwer hem hielp door zelf voor twee te werken. En hoe hij het bevel van een blatnoi, een bazige crimineel in het kamp, afweerde om zijn kont met vaseline in te smeren. Bienek ontkwam aan de verkrachting doordat een arts hem "ziek" in het lazaret opnam. Zwaar was ook de kou, zestig graden vorst in de slechtste tijden. In een paar meter van de kolenmijn naar de wasruimte kon de natgezwete kleding bevriezen, kon je je neus verliezen, schrijft Bienek.
 
 
Het laatste hoofdstukje van Workuta gaat over Brecht. De machtige schrijver had blijkbaar niet de moed om te informeren naar het lot van zijn leerling. Brechts vrouw Helene Weigel had nog wel iemand naar Bieneks woning gestuurd voor nadere informatie. Toen duidelijk werd wat er gebeurd was werd het doodgezwegen. Het zat Bienek duidelijk hoog. Aan het slot van het boekje citeert hij Weigel: “Misschien was Bienek toch een Amerikaanse spion. Men arresteert bij ons toch geen onschuldige mensen”. Hij hoorde het vele jaren later van een collega.
 
Hoe indrukwekkend het boekje nu al is, helaas is Bieneks Workuta overduidelijk niet af. Jammer dat Magere Hein hem geen jaartje extra bood om zijn “poolexpeditie” te beschrijven.
 
Erik de Graaf

donderdag 14 maart 2013

Panzerschokolade

Drugs en oorlog zijn nauw met elkaar verbonden. In de Eerste Wereldoorlog maakte de cocaïne moedige strijders van bange soldaten. In de Tweede Wereldoorlog werden Duitse piloten opgepept met pilotenchocola, Fliegerschokolade. De infanterie kreeg Panzerschokolade. De tegenstanders gebruikten het ook, maar noemden het anders.

De Duitse fotograaf Hein Gorny raakte ook verslaafd, hoewel hij door zijn huwelijk met zijn joodse vrouw Ruth, de dochter van de cultuurfilosoof Theodor Lessing, helemaal niet in de Wehrmacht mocht dienen. Dat lijkt mij een voordeel, maar gemakkelijk werd het leven hem verder niet gemaakt. In 1938 gaven de nazi’s hem het advies van zijn Ruth te scheiden, als hij tenminste als fotograaf wilde blijven werken. Hij weigerde.

Een vlucht naar de Verenigde Staten mislukte, omdat zijn vrouw geen Amerikaanse verblijfsvergunning kreeg. Er bleef niets over dan in Duitsland te blijven. Hij leefde van portretten en dierenfoto’s, want officiële opdrachten hoefde hij als fotograaf niet meer te verwachten. Niet van de overheid en niet van het bedrijfsleven. Hein Gorny leefde en werkte onder grote druk, dag en nacht. Het pepmiddel methamfetamine hield hem op de been.
 
 
Hij kreeg het van bevriende militairen. In de Wehrmacht werden de soldaten wakker gehouden aan het front met Panzerschokolade. Piloten van de Luftwaffe kregen hetals Fliegerschokolade mee op lange vliegtochten om Engeland te bombarderen. Het dempte de angst, verdreef de vermoeidheid en verhoogde het concentratievermogen. In de “topmaanden” april tot juni 1940 werden er 35 miljoen tabletten weggeslikt.

Hein Gorny raakte al in de oorlogsjaren verslaafd. Die verslaving nam hij mee naar de naoorlogse tijd. Zijn huwelijk met Ruth strandde twee keer. Voor het eerst in 1944, maar definitief in 1946. Prachtige fotoprojecten smoorden in de kiem. Van 1954 tot aan zijn dood in 1967 leefde hij vaak in ontwenningsklinieken.

Erik de Graaf

PS: een kijkje op de indrukwekkende luchtfoto’s, die Hein Gorny in de winter van 1945-1946 van Berlijn maakte.

zondag 10 maart 2013

Uitgeput: Ypke Gietema

We kenden elkaar niet. Nooit heb ik hem gesproken. Toch groetten we elkaar al zo’n twintig jaar op straat in de Groningse binnenstad. Een keer of drie per jaar, vermoed ik. Dag Ypke, dacht ik dan, terwijl hij zich vermoedelijk steeds weer afvroeg waar hij me ook alweer van kende.

Gistermiddag overleed Ypke Gietema, de wethouder van Ruimtelijke Ordening van Groningen van 1978 tot 1992. Hij gaf Groningen een ander architectonisch gezicht. Hij werd bewierookt om zijn ambitieuze bouwplannen en hij werd er tegelijkertijd om gehaat.

In de linkse kringen waarin ik verkeerde moest men niet veel van de PvdA’er Gietema hebben. Hij was de loopjongen van de projectontwikkelaars, vond men. Het werd uitgescholden, uitgemaakt voor alles wat rot en nog beroerder was. Ik vond dat lang niet altijd terecht, ik zag ook zijn sociale woningbouw. En veel van zijn projecten vond ik wel boeiend. Soms nam ik me voor hem dat eens te vertellen als ik hem in de Folkingestraat tegenkwam. Het kwam er nooit van.

Gistermiddag was ik bij de tentoonstelling Nordic Art in het Groninger Museum, zijn meest bediscussieerde project. Tegenwoordig wordt het volgens mij door iedere Groninger gekoesterd (als we de bedrijfsvoering even buiten beschouwing laten). Ik heb er een poosje voor het schilderij Uitgeput uit 1899 van de Deen Hans Andersen Brendekilde  gestaan. Een man is dood neergevallen, uitgeput. Een vrouw schreeuwt het uit van verdriet en onmacht.

Uitgeput was ook Ypke Gietema. Dat was hem aan te zien.

Erik de Graaf

woensdag 6 maart 2013

Van Berlijnse Muur tot denk-eens-na

Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 kreeg de Beierse ondernemer Winfried Prem de opdracht het bouwwerk te ontmantelen. Zo’n 180.000 ton beton, ruim 110 van de 160 kilometer lange muur, verwerkte hij tot betonkorrels zo groot als doperwten. Ze werden hergebruikt in de Duitse wegenbouw. Bijna de hele zuidelijke ringweg rond Berlijn is ervan gemaakt.

In de DDR werd vroeger al vaak gegrapt dat de Berlijnse Muur in feite de
Autobahn van Berlijn (Oost) naar Dresden was, die eerst nog een poosje rechtop stond te drogen. De grappenmakers wisten toen niet hoe ze gelijk zouden gaan krijgen.


Over het laatste stukje Berlijnse Muur dat bijna vijfentwintig jaar na de val nog rechtop staat, droog en wel, is vorige week een hevige strijd ontbrand. Ruim dertienhonderd meter originele Berlijnse Muur, beschilderd door kunstenaars uit de hele wereld, is tot prominente toeristisch openluchtmuseum East Side Galery gepromoveerd. Het stuk Muur staat op de grens van oost (Friedrichshain) en west (Kreuzberg) aan de oostoever van de rivier de Spree.

Afgelopen weekend zou er drieëntwintig meter uit die Muur worden gehaald om de bouw van een superluxueus appartementencomplex mogelijk te maken. Zesduizend demonstranten grepen in. Meer dan één betonplaat van 1,2 meter kon niet worden weggehaald. De opperburgemeester van Berlijn en de projectontwikkelaar besloten een bouw- of eigenlijk afbraakstop af te kondigen. Een online-petitie tegen de luxueuze bebouwing van de historische grond heeft al meer dan veertigduizend ondertekenaars.

Berlijn hangt ineens aan het behoud van de Muur, die achtentwintig jaar lang weg werd gewenst. Nostalgie of Ostalgie? Welnee! Van een meedogenloze scheidingswal tussen communisme en kapitalisme is de East Side Gallery een betonnen herinnering aan een stuk Duitse geschiedenis geworden. Denkmal is daar een mooi Duits woord voor: denk mal, denk-eens-na. Gek genoeg bedacht in 1990 niemand dat een restant van de Muur een functie kon hebben. Weg, weg, weg, alles moest indertijd weg. Toch kan zelfs een origineel stuk Berlijnse Muur de gruwelijke herinnering aan damals niet levend houden. De beklemmende sfeer van 1961-1989 is onmogelijk na te bootsen. Gelukkkig maar.

Erik de Graaf

zondag 3 maart 2013

Marten Toonderpad

Jaren geleden stelde de Historische Kring voor een straat in het uitbreidingsplan De Laan Zuid in Warffum te noemen naar Marten Toonder senior.  B&W van Eemsmond gingen om onduidelijke reden niet akkoord en noemden de straten naar Van Dijk en Toxopeus, de voogden van Rottumeroog tussen 1782 tot 1908. De straatnaambordjes met Van Dijk en Toxopeus staan nu eenzaam in een niet gebouwde wijk, als voogden op een (vrijwel) onbewoond eiland. Die vergissing lijkt nu goed te gaan worden gemaakt door een pad op Rottumeroog naar Toonder te noemen. Na bijna 125 jaar keert Toonder terug naar het eiland van zijn jeugd.

De noeste arbeiders van Rottumeroog werden niet op de straatnaambordjes herdacht. Marten Toonder bleef onbenoemd in zijn geboortedorp Warffum. Het enige tegenargument van B&W was indertijd dat de Warffumer Marten Toonder verward zou kunnen worden met de beroemde schrijver en striptekenaar Marten Toonder. Dat leek mij een overkomelijk probleem. Het waren tenslotte vader en zoon. Zelf losten zij het heel eenvoudig op door de vader Senior te noemen.

Senior werd in 1879 in Warffum geboren. Hij groeide onder arme omstandigheden op bij zijn grootouders. Nadat zijn grootvader in 1886 in een storm op het Wad verdronk moest hij op zeer jonge leeftijd vaak bij boeren werken. Elke stuiver was keiharde noodzaak. Naar school kon hij alleen als er geen werk voor hem was. Op tienjarige leeftijd ging Marten Toonder als eierzoeker voor de voogd op het eiland werken. Voor elf gulden in een half jaar, maar vooral met kost en inwoning. Het eten op het eiland was goed en in overvloed. Daardoor had zijn grootmoeder in Warffum een zorg minder. Marten klom op van eierzoeker tot schaapjongen en schippersknecht. Hij bleef negen jaar op Rottumeroog met één onderbreking. In 1895 was hij de schippersknecht van de robbenjager, visser en jutter Jan Brands (zie foto onder) uit Usquert, die ook wel de Waddenpiraat werd genoemd. In een getuigschrift voor Toonder schreef Brands dat hij later nooit meer zo’n goede knecht had gehad.
Toonder monsterde in 1899 aan als matroos op de grote vaart. Hij leerde als twintiger goed lezen en schrijven, studeerde aan de Zeevaartschool in Delfzijl en klom op tot zeekapitein. Na zijn pensionering werkte hij mee in de Toonderstudio’s van zijn inmiddels beroemde zoon met dezelfde naam, de geestelijk vader van Ollie B. Bommel en Tom Poes. Ook beschreef Senior zijn  herinneringen aan Warffum en Rottumeroog, die door zijn tweede zoon werden bewerkt en uitgegeven. Toonder senior overleed in 1965.

Ik was verheugd te lezen dat het huidige gemeentebestuur van Eemsmond, opnieuw na voordracht door de Historische Kring, voorstelt om twee paden op Rottumeroog en Rottumerplaat  te noemen naar Marten Toonder (zonder de toevoeging senior) en de Waddenpiraat Jan Brands. Het zijn kleurrijke personen uit Warffum en Usquert, die nauw verbonden zijn met de arme kant van de geschiedenis van Noord-Groningen en het Wad.

Erik de Graaf