De Duitse schrijver Klaus Mann bracht zijn halve leven in hotels door. In
Parijs, Nice, Cannes, Madrid, Los Angeles of New York. Waar eigenlijk niet? Uit burgerlijke onrust of op de vlucht. Alleen al in Amsterdam logeerde hij tijdelijk in grote luxe hotels als
Americain, Amstel, Victoria, Europe en Carlton, maar ook in eenvoudiger optrekjes
als Hotel Eden in de Warmoesstraat (zie foto vanaf het Damrak, links naast de doorgang).
Al in 1931, zijn Exil was toen nog niet eens begonnen,
schreef hij een gedicht als groet aan zijn 1200e hotelkamer:
Zwölfhundertstes Hotelzimmer – sei mir gegrüβt!
Sei mir gegrüβt, mit mäβig gutem Bett, Spiegelschrank,
Kommode, wackeligem Schreibtisch;
Mit rosa Nachttischlampe, abgeschabtem Teppich,
Wasserkaraffe, Briefpapier, Kofferständer.
sei gegrüβt, Heimat seit einer halben Stunde,
Heimat für zwei, drei oder vierzehn Tage -:
Wirst du mir freundlich gesinnt sein?
Werde ich bei dir ausruhen dürfen?
Klaus Mann was een hotelnomade. Of hij daar gelukkig van
is geworden is de vraag.
Erik de Graaf
Geen opmerkingen:
Een reactie posten