donderdag 19 juli 2012

Kleerhanger in Auschwitz


De een spaart postzegels, de ander voetbalplaatjes. Lydia en Thijs uit Amersfoort verzamelen sinds jaar en dag oude, houten kleerhangers. Knaapjes of nepschouders. Liefst met oude teksten erop  in mooie letters. Ze kopen ze op rommelmarkten. Meestal voor een habbekrats, soms krijgen ze ze gratis mee. Op vakanties kijken ze altijd even in de kasten van hun hotelkamer. Je weet nooit wat voor moois je tegenkomt voor je verzameling.

In mei waren Lydia en Thijs op vakantie in Polen. Hun historische belangstelling bracht hen ook naar Oświęcim, de Poolse naam voor Auschwitz. Om de volgende ochtend vroeg het voormalige concentratiekamp te bezoeken namen ze een kamer in hotel Olecki, op 200 meter van de ingang van Museum Auschwitz. Gewoontegetrouw trok Thijs direct na binnenkomst in de hotelkamer de kastdeur open. Wat hij vond was een oude houten kleerhanger met tekst: A. MEDENDORP – MAATKLEEDING – WARFFUM. “Warffum”, zei hij tegen Lydia. “Nederlands, van vóór de oorlog. Hoe komt dat in Oświęcim terecht?” De vraag stellen is hem beantwoorden. De rillingen liepen hen over de rug.

In juni ontving ik een mailtje met de vraag of ik hier meer over kon zeggen. Toen ik het verhaal las voelde ik dezelfde rillingen als Lydia en Thijs. Een kleerhanger uit Warffum in Auschwitz. De herkomst van het knaapje was snel verklaard. Albertus Medendorp was vanaf 1912 kleermaker aan de Torenweg 9 in Warffum. Hij maakte maatkleding met dubbel ee en adverteerde in plaatselijke en regionale kranten. Na de oorlog duurde dat niet lang meer. Rond 1950 kwam de klad in het bestaan van de dorpskleermaker door het oprukken van de confectie-industrie. Zoon Klaas koos nog wel voor hetzelfde vak als zijn vader, maar dan in loondienst in Groningen.

Maar hoe kwam de hanger in Auschwitz terecht? Meegenomen door een joodse dorpsgenoot? In het museum in Auschwitz liggen stapels koffers, waarin mensen hun bezittingen meenamen. Hele stapels brillen, scheerkwasten en schoensmeer. Waarom zou daar geen kleerhanger tussen passen? De gedeporteerde joden hadden tenslotte geen idee wat hen in het oosten te wachten stond.


Op de begraafplaats in Warffum staat een monument voor tweeëntwintig joodse dorpsgenoten, die in 1942 werden weggevoerd en niet terugkeerden. Achttien van hen werden in Auschwitz vermoord, twee in Sobibor, een in Mauthausen, terwijl de negen maanden oude Victor van der Hal in mei 1943 in Westerbork stierf. Vier gezinnen met kinderen, hun grootouders en een vrijgezelle oom. Allemaal kenden ze kleermaker Medendorp uit het dorp. Sommigen bestelden waarschijnlijk zelfs hun pakken bij hem.

Een van de vier gezinnen was dat van Benjamin Broekema (geboren in 1904). Broekema was slager, schrijver en socialist. Hij schreef een streekroman, tientallen korte verhalen, ruim veertig toneelstukken in het Gronings en honderden columns in het socialistische dagblad Het Volk. Benjamin Broekema was een arme sloeber, die waarschijnlijk niet snel een maatpak kocht. Maar hij zat wel samen met Klaas Medendorp in de fanfare Euphonia. Dat heeft Pauline Broekema (geen familie) mooi beschreven in Benjamin. Een verzwegen dood (2001). Benjamin vertrok in 1942 naar Westerbork, nadat hij daarvoor een oproep had ontvangen. Boer Harrenstein uit Warffum had hem nog gezegd dat hij beter kon onderduiken, maar uit angst voor de gevolgen voor zijn gezin meldde hij zich toch in het Durchgangslager. Met of zonder kleerhanger? Niemand kan het meer vertellen. Op 15 juli 1942 zat Benjamin Broekema in de eerste trein, die vanuit Westerbork naar Auschwitz vertrok. Daar werd hij op 17 augustus vermoord. Drie maanden later waren zijn moeder Reina, zijn vrouw Sara en zijn dochters Reina (6) en Rachelina (3) aan de beurt.


Of was het een Van der Hal, die het hangertje voor de reis naar het onbekende inpakte? Wie zal het zeggen? De broers Jezaija en Hartog van der Hal hadden een slagerij in de Torenweg 2 en 4, schuin tegenover de Medendorps. Ze werden zoals alle joden in 1942 uit Warffum weggevoerd. Eerst naar Westerbork. Vandaar verder naar Auschwitz, waar ze allebei, tegelijk met de vrouw en de kinderen van Jezaija (Hartog was vrijgezel) op 12 oktober werden vergast.

Hun neef Salomon van der Hal, Salli,  was al op 16 juli 1942 met de tweede trein naar Auschwitz gebracht. Op 18 augustus 1942 werd hij vermoord. Drie dagen eerder was hij vader geworden van zijn zoon Victor, die in de Oosterstraat in Warffum in zijn afwezigheid werd geboren. In november 1942 moesten ook moeder Selma en haar drie kinderen naar Westerbork. Daar overleed Victor op 31 mei 1943. Anderhalve maand later kwamen Selma en haar kinderen Roza (9) en Comprecht (3) in Auschwitz aan. Na aankomst werden ze onmiddellijk vergast.
Het vierde gezin was dat van de veehandelaar Noach Benninga, die in 1936 een huis liet bouwen bij de kerk aan de Torenweg 13a. Op een steenworp afstand dus van kleermaker Medendorp. Benninga werd in 1942 gearresteerd, omdat hij in strijd met de Duitse voorschriften handel dreef. In oktober 1942 werd op de Torenweg in Warffum het bericht bezorgd dat hij op de vlucht uit het concentratiekamp Mauthausen was doodgeschoten. Zijn vrouw en twee kinderen van zestien en tien hebben het bericht nooit gelezen. Ze waren al in Auschwitz gedood.
Waarschijnlijk heeft een van de achttien joodse Warffummers de kleerhanger in de koffer mee naar Auschwitz genomen. Daar is het ongetwijfeld op de grote hoop geraakt tussen de brillen, de scheerkwasten en de schoensmeer. Een Pool heeft het meegenomen en hergebruikt. Hoe het knaapje uiteindelijk in hotel Olecki terecht is gekomen zullen we nooit weten. Hoofdzaak is dat het nu is teruggevonden door twee verzamelaars uit Amersfoort. De cirkel zou rond zijn als het binnenkort weer in Warffum zou hangen. Bijvoorbeeld in het huis van Benjamin Broekema of in dat van de joodse slager Markus in het openluchtmuseum in Warffum.
Erik de Graaf 
(met dank aan Lydia Edelkoort uit Amersfoort)