vrijdag 22 november 2013

Kennedy's erfenis


Vandaag is het 50 jaar geleden dat John F. Kennedy op 46-jarige leeftijd werd vermoord. Kort daarop kochten mijn ouders een schommelstoel. Een eenvoudig exemplaar. Sober, dus prima passend in het al even sobere interieur van onze nieuwe maisonette aan het begin van de jaren zestig.

“Het is ons deel van de erfenis van Kennedy”, grapten mijn ouders vaak tegen bezoek dat onze nieuwe schommelstoel bewonderde. Met de moord op de Amerikaanse president was de hoop op een nieuwe tijd vervlogen. Dat die er toch aankwam werd even niet waargenomen. Wel dat zo’n schommelstoel goed was tegen rugklachten. JFK had er tenslotte in al zijn huizen één staan om zijn rugpijn te verlichten.

Kennedy’s erfenis heb ik ooit uit mijn ouderlijk huis meegekregen naar mijn eerste studentenkamer. Sindsdien is de schommelstoel in etappes via Delft, Amsterdam, West-Berlijn en Groningen naar Warffum verhuisd. Daar staat ie nu in een hoekje van mijn werkkamer. Er zit tegenwoordig een enkel spijltje los, maar met een beetje lijm is dat te verhelpen.

Erik de Graaf

zondag 3 november 2013

Meteora: ja-schudden en nee-knikken


In Boedapest vertrok de trein met twee uur vertraging, waardoor we de overstap in Belgrado misten. Een volgende trein bracht ons rond middernacht in Thessaloniki, waar we onze slaapzakken in de stationshal uitspreidden. Ik was met vier vrienden op Interrail, 1979. Na twee doorwaakte nachten namen we de volgende ochtend de sneltrein naar Athene. Tot Larissa, waar we moesten overstappen om in Kalampaka te komen. Ons doel? De Meteora, de verzamelnaam voor een aantal kloosters op hoge rotsen.

In de overvolle trein naar Larissa vond ik een staanplaats op de gang. Mijn vrienden drongen zich een eindje verder naar een zitplaats. Moe staarde ik een coupé in, waar een gezin één zitplaats met bagage bezet hield. Na een paar minuten werden de tassen opgeruimd en werd ik binnen gevraagd. Ik bedankte zo vriendelijk mogelijk en wilde wegdommelen. Maar de dochter had zin in een gesprek. Het bleek een Amerikaans gezin van Griekse komaf. De ouders waren in de jaren vijftig naar New Jersey geëmigreerd. Voor het eerst bezochten ze nu met de kinderen het moederland.

Toen ik mijn reisdoel vertelde mengde de moeder zich in het gesprek. Ze vertelde dat ze in de dorpje in het noorden van Griekenland was opgegroeid. Een schoolvriendje was later als monnik in een van de Meteora-kloosters getreden. Ze had nooit meer contact met hem gehad. Ze schreef zijn naam op een papiertje en vroeg me hem de groeten te doen. Ik beloofde hem op te zoeken. Vanuit de treinraampjes was in de verte de Olympus te zien. De moeder pakte haar fototoestel en maakte een foto van mij en haar dochter.

In Larissa moesten mijn vrienden en ik overstappen. In Kalampaka zochten we een plekje op de camping. Eindelijk slapen, dachten we, maar een enorm noodweer hield ons een derde nacht uit de slaap. De volgende dag bezochten we de Meteora. We waren onder de indruk van de op hoge rotspunten gebouwde kloosters. Vanaf de veertiende eeuw waren er 24 kloosters gebouwd, waarvan er in 1979 nog een stuk of zes door monniken werden bewoond. We beklommen de rotsen, hingen de toerist uit, waarbij ik altijd mijn briefje bij de hand hield met de naam van de jeugdvriend van de moeder. Ik vroeg de monniken of ze hem kenden. Sommigen knikten bedroefd, anderen schudden blij verrast hun hoofd. Wat ze erbij zeiden verstond ik niet. Van de non-verbale gesprekken snapte ik nog minder. Na een monnik of tien gaf ik het op.


Pas een paar dagen later drong tot me door dat knikken in het noorden van Griekenland nee betekende en schudden ja. Net als in Bulgarije. Er wordt beweerd dat die gewoonte ooit ontstond om de Ottomaanse bezetters op het verkeerde been te zetten, maar een dikke zestig jaar na de val van het Ottomaanse Rijk trapte ik er nog steeds lelijk in. Achteraf begreep ik de enthousiaste reacties en het wijzen naar andere rotstoppen. Ik denk dat ik de jeugdvriend van mevrouw Passes bijna had gevonden.

Een paar weken later stuurde de dochter mij de foto die haar moeder in de trein van ons maakte. Onze vriendschap stamt van twee uur in de sneltrein van Thessaloniki naar Larissa. We hebben elkaar sindsdien nooit meer gezien, maar een paar keer per jaar hebben we nog contact. De foto's van de Meteora stuurde Paul me een paar weken geleden toe. Hij was erbij in 1979.

Erik de Graaf

donderdag 31 oktober 2013

Boerderij Smeersum door storm geveld


Op de rand van Warffum, niet ver van de grens met Den Andel stond sinds eeuwen de boerderij Smeersum. Stond, want afgelopen maandag is heeft de storm het bouwval Smeersum met de grond gelijk geblazen.

De historische boerderij was al in de vijftiende eeuw bewoond, maar gevonden potscherven uit de dertiende eeuw doen vermoeden dat er al langer leven op Smeersum was. Rond 1625 beheerden Doe Jacobs en zijn vrouw Fenne de boerderij. Door huwelijken en door verkoop kwam de boerderij in de loop der eeuw in het bezit van de Rijckels, de Rengers, de Torringa’s, de Ritzema’s en uiteindelijk in 1858 van de Willemsens.

In 1926 stichtten twee broers Willemsen het bedrijf Wilco, de afkorting voor Willemsen Conserven. In een schuur tegenover Smeersum droogden ze groenten en produceerden ze vruchtendranken.  Al snel vonden de broers dat de productie gehinderd werd door de zilte lucht en het zoute grondwater, veroorzaakt door de nabije Waddenzee. In 1929 opende Wilco een hoofdvestiging in Assen, maar het bedrijf in Warffum bleef ook draaien.

Onenigheid over de toekomst van het bedrijf dreef de twee broers Willemsen uiteen. In de jaren vijftig verdeelden ze het gemeenschappelijk bezit. Jan Enne bleef in Assen. Hendrikus Harm kreeg de fabriek in Warffum tegenover Smeersum en bouwde die onder de naam Rixona (de zonen van Rieks) uit tot een groot aardappelverwerkend bedrijf, dat tot op de dag van vandaag als onderdeel van Aviko een grote werkgever in Warffum en omstreken is.


In de afgelopen jaren wilde Aviko van Smeersum af. Vorig jaar werd de statige bomenhaag al gerooid. Tot verdriet van omwonenden. Na lang soebatten met onder andere de Stichting Heemschut wilde Aviko toch meewerken aan een opknapbeurt van boerderij en tuin. Na de woeste storm van maandag staat nog slechts de brug over de gracht. Laten ze die dan in ieder geval nog mooi opknappen.

Erik de Graaf

Meer foto's van Smeersum zijn te zien op Graafwerk.... foto's


vrijdag 25 oktober 2013

Mensch, durf te sterven!



Jean Louis Pisuisse trok in 1900 als twintigjarige van zijn geboortestad Vlissingen naar de grote stad Amsterdam. Hij werd er journalist bij het Algemeen Handelsblad. Samen met zijn collega Max Blokzijl reisde hij in 1907 als Italiaanse straatzanger door Nederland. Over hun ervaringen schreven zij een boekje Avonturen als Straatmuzikant. Het zwervende artiestenleven smaakte blijkbaar naar meer, want een jaar later vertrok het duo met levensliederen op wereldreis. Ze trokken door Europa, Nederlands-Indië, China, Japan en Rusland tot in Siberië toe.

In 1912 richtte Pisuisse zich volledig op het artiestenbestaan. Zijn cabaretvoorstellingen in het Kurhaus in Scheveningen worden nog steeds gezien als pionierswerk van de kleinkunst. De eerste jaren werd hij op de piano begeleid door Blokzijl. Die samenwerking werd afgebroken, doordat Blokzijl in 1913 correspondent voor het Algemeen Handelsblad in Berlijn werd. In 1935 raakte Blokzijl in de ban van het nationaalsocialisme. In de oorlogsjaren werd hij de stem van fout Nederland door een radiopraatje onder de titel “Ik was er zelf bij”. Na de oorlog werd Blokzijl berecht en gefusilleerd. Het grapje “eindelijk is hij er zelf bij” was niet van de lucht.

Met Pisuisse liep het niet beter af. Ook hij werd geëxecuteerd, zij het in een heel ander verband. In een heuse crime passionel. Pisuisse werd succesvol als zanger en cabaretier. Hij vertolkte eigen liederen, maar ook vertalingen van buitenlandse zangers, zoals Aristide Bruant. Zijn grote tophit werd het door Dirk Witte geschreven Mensch, durf te leven, dat later ook door Willeke Alberti, Ramses Shaffy, de Amazing Stroopwafels, Wende Snijders en onlangs nog door Tim Knol werd vertolkt.

Pisuisse trouwde driemaal, maar was tijdens zijn huwelijken niet vies van een avontuurtje. Maar toen zijn derde vrouw Jenny Gilliams, een zangeres uit zijn cabaretgezelschap, een kortstondige relatie had met een zanger uit de groep, moest daar van Pisuisse onmiddellijk een einde aan worden gemaakt. Tjakko Kuiper, de uit Groningen afkomstige zanger, werd uit het gezelschap van Pisuisse ontslagen. Desondanks zetten Gilliams en Kuiper hun relatie voort tot in november 1927. Toen koos Gilliams voor Pisuisse. 


Tjakko Kuiper was ten einde raad. Eind november 1927 was hij op bezoek bij zijn moeder in Stadskanaal. Over de grens kocht hij een pistool in het Duitse Rhede of Papenburg. Een dag later wachtte Kuiper het echtpaar Pisuisse met geladen pistool op bij Hotel Schiller op het Rembrandtplein in Amsterdam, waar het paar tussen twee voorstellingen door dineerde. Toen ze over het Rembrandtplein terug naar het theater wandelden schoot Kuiper Pisuisse, Gilliams en zichzelf dood. 

Pisuisse en Gilliams werd onder grote belangstelling in Den Haag begraven. Kuiper kreeg een graf in Amsterdam. Een jaar later liet zijn moeder hem herbegraven in Stadskanaal. “Hier rust onze Tjakko”, las ik gisteren op het grafmonumentje. “22 december 1898 – 26 november 1927”. 

Erik de Graaf

woensdag 23 oktober 2013

Slampampen in Goethes tuinen


In 1806 trouwde Johann Wolfgang von Goethe met Christiane Vulpius. Na achttien jaar “wilde Ehe”, zo las ik afgelopen zondag in hun huis in Weimar. Vijf kinderen hadden ze al op hun huwelijksdag, waarvan er overigens maar één in leven was gebleven.

De notabele Goethe ontmoette Christiane in de zomer van 1788 toen zij een brief van haar vader kwam brengen met een verzoek om financiële steun voor de studie van zijn zoon Christian August Vulpius. Haar familie was enigszins aan lager wal geraakt. Geen slechte zet van de oude Vulpius om zijn 23-jarige dochter met de bedelbrief op stap naar Goethe te sturen. De gevoeligheid voor vrouwelijk schoon van de schrijver, wetenschapper, staatsman en wat al niet meer was algemeen bekend. Voortaan droeg Goethe regelmatig bij in de studiekosten.

Er bloeide een hartstochtelijke liefdesrelatie op tussen Goethe en Christiane Vulpius. Tot ergernis van de upper class van Weimar, die de relatie “nicht standesgemäβ” en daarom niet passend vond. Ons heeft het prachtige gedichten opgeleverd, zoals “Gefunden” uit 1813.


Tijdens zijn afwezigheid uit Weimar, door reizen of diplomatieke verplichtingen, schreef het stel elkaar brieven. In juli 1793 schreef Christiane haar ongetrouwde man, die toen als begeleider van de hertog van Sachsen-Weimar-Eisenach aan het Beleg van Mainz deelnam, een prachtige brief, waarin ze uitkeek naar Goethes terugkeer naar Weimar. Ze verheugde er zich op om op mooie herfstdagen samen met hem te “schlampampsen” in de tuin. Tegenwoordig zou ze het waarschijnlijk chillen hebben genoemd. In het Nederlands in een "slampamper" een nietsnut of een luiwammes, maar in het Duits is dat woord eigenlijk alleen door Christiane behouden gebleven.

Na het huwelijk in 1806 leefde Christiane nog tien jaar. In 1816 overleed zij op 51-jarige leeftijd. Voor “schlampampsen” heeft ze weinig tijd gehad.

Erik de Graaf

PS: meer foto's en verklaring zijn te vinden op Graafwerk... foto's

vrijdag 11 oktober 2013

Scheepsramp op het Wad



Stevig windje vanavond. Storm op 11 oktober.  Noordoost 8 bij IJmuiden, Texel en Rottum volgens de windwaarschuwingen.

Op 11 oktober 1886 meldden zich zes arbeiders  uit Warffum in de leeftijd van 17 tot 52 bij de haven van Noordpolderzijl voor de overtocht naar het Waddeneiland Rottumeroog. Daar konden ze de komende maanden aan het werk voor de voogd van Rottum, die in opdracht van Rijskwaterstaat het eiland beheerde en onderhield.

De voogd had die ochtend besloten niet van het eiland naar de vaste wal te varen om zijn werknemers op te halen, omdat de harde wind de zee te ruw maakte. Vergeefs wachtten de zes mannen op transport. Uit plichtsbesef besloten de zes met een kleiner bootje naar het eiland te zeilen. Het werk riep tenslotte. Werk betekende inkomen, zij het een schamel inkomen. Aan de vaste wal wachtte hen slechts armoede in de komende wintermaanden. Over het algemeen waren het de kanslozen aan de wal, die voor werk naar het eiland gingen.


De zes mannen vertrokken tegen het advies van de sluiswachter Roelf Brands in aan de tocht naar Rottumeroog. De stormachtige wind van de voorgaande nacht was afgenomen, maar de windkracht bleef nog altijd een fikse kracht 8. De ervaren zeevaarders boomden de haven uit, maar buitengaats werd het een woeste tocht. De wind sloeg zo hard in de zeilen dat de mannen op een rij te loevert over dolboord moesten hangen om tegenwicht te geven en de lijzijde boven water te houden. 

Plotseling schreeuwde een van de mannen dat zijn pet te water was geraakt. Door de consternatie zagen ze niet dat het sprietzeil naar hun kant vloog. De zes mannen raakten te water.  Slechts de jongste kon terug op de lege zeilboot klimmen. Bijna een uur hield hij de oudste, zijn vader notabene, aan zijn hand boven water, maar de kracht ontbrak om hem op de boot te trekken. De krachten minderden tot ze elkaar loslieten en de vader in de diepte van de Waddenzee verdween.


Van grote afstand had een bakenzetter de ramp zien gebeuren.  Hij spoedde zich naar de plek des onheils, nam de enige overlevende aan boord en bracht hem naar het eiland Rottumeroog. Bij aankomst was het laat op de avond. De aanwezige arbeiders kwamen uit bed om de verhalen aan te horen. De voogd bleef liggen. Hij had geen belangstelling, vertelde de overlevende nog tientallen jaren aan kapper Okke Kluin in Warffum.

Drie verdronkenen werden diezelfde elfde oktober geborgen. De vierde werd een maand later op de kwelders boven Uithuizen gevonden. De 52-jarige vader zelfs pas acht maanden later boven Uithuizermeeden. Warffum was van streek.

Erik de Graaf

dinsdag 13 augustus 2013

Wereldkampioen op "Fliegerschokolade"

Op 4 juli 1954 werd West-Duitsland verrassend wereldkampioen voetbal. De finale in Bern werd met 3-2 van Hongarije gewonnen. Het was niet zomaar een voetbalzege. De wereldtitel betekende negen jaar na de pijnlijke nederlaag in de Tweede Wereldoorlog de terugkeer van het Duitse zelfvertrouwen. Voor het eerst sinds de oorlog mocht er weer gejuicht worden voor Duitsland. “Wir sind wieder wer”, zei het Duitse gevoel. “We stellen weer wat voor.”
 
Het “wonder van Bern” in 1954 werd achteraf beschouwd als het officieuze begin van West-Duitsland. De Bondsrepubliek was officieel al in mei 1949 gesticht. Vijf maanden later volgde de stichting van het communistische Oost-Duitsland, oftewel de Duitse Democratische Republiek (DDR). Twee Duitslanden voor de “hoge” prijs van één. De Koude Oorlog kon beginnen.
 
Na de 3-2 tegen Hongarije gooiden de West-Duitsers flink wat schroom van zich af. Het doorzettende economische succes van het Wirtschaftswunder deed de rest. De naoorlogse tijd startte definitief. En als de naoorlogse tijd voor de Duitsers (pardon: West-Duitsers) op 4 juli 1954 van start ging kun je ook stellen dat de oorlog op dat moment eindigde. Met een laatste gewonnen slag, tegen Hongarije.
 
Sinds twee weken weten we door het uitlekken van een studie naar doping in de West-Duitse sport dat die laatste slag in Bern met behulp van een “militair” middel werd gewonnen. De West-Duitse wereldkampioenen van 1954 snoepten Fliegerschokolade om de strijd in hun voordeel te beslechten. Die repen bevatten het pepmiddel pervitine oftewel methamfetamine. Piloten van de Luftwaffe kregen het in de Tweede Wereldoorlog mee op lange vliegtochten om Engelse steden te bombarderen. Het dempte de angst, verdreef de vermoeidheid en verhoogde het concentratievermogen. In de Wehrmacht werden de soldaten er aan het front mee wakker gehouden. Daar heette het alleen Panzerschokolade. Blijkbaar hielp het ook om wereldkampioen voetbal te worden.

Fliegerschokolade was vanaf 1949 schering in inslag in het West-Duitse voetbal, las ik onlangs op mijn Zuid-Franse camping in de Süddeutsche Zeitung. Jarenlang, zeker tot 1954. Dan vraag ik me af of daardoor geen voetballers in de vernieling zijn geraakt. Flieger- danwel Panzerschokolade kon tot zware verslavingen leiden. Een poosje geleden schreef ik over deBerlijnse fotograaf Hein Gorny, die de chocola at om ’s nachts door te kunnen werken. Vanaf 1954 tot aan zijn dood in 1967 verbleef hij vaak in ontwenningsklinieken. Ik ben benieuwd bij wie hij op de gang woonde.
 
Erik de Graaf

maandag 8 juli 2013

Met Feyenoord 1 op zoek naar mijn fietssleutel

Op 6 mei 1970 won Feyenoord als eerste Nederlandse voetbalclub de Europa Cup voor landskampioenen. In Milaan werd in de finale met 2-1 van Celtic Glasgow gewonnen. Ove Kindvall maakte het winnende doelpunt in de verlenging.

Halverwege dat topseizoen 1969-1970 fietste ik in de kerstvakantie met mijn voetbalvriend en buurjongen Gerco Visser van Vlaardingen naar de Kuip in Rotterdam-Zuid om naar de training van onze helden te kijken en wat handtekeningen te verzamelen. Aan winterstops werd in die tijd nog niet gedaan. Toen we na de training terug naar huis wilden was ik mijn fietssleuteltje kwijt. We zochten goed tussen het trainingsveld en de Kuip en overal waar we eerder waren geweest. Ons zoeken viel op. Manager Guus Brox was de eerste die ons kwam helpen, daarna ook een aantal de spelers: Willem van Hanegem, Guus Haak en Franz Hasil. Ook verzorger Gerard Meijer zocht mee.

“Waar moeten jullie nog heen?”, vroeg Guus Brox.
“We wonen in Vlaardingen, meneer”, antwoordden we welopgevoed.
“Hoe oud zijn jullie?”
“Elf, meneer.”

De verbazing was groot. Helemaal uit Vlaardingen, terwijl dat voor mijn gevoel toch maar gewoon aan de andere kant van de Maas lag en dan wat richting Hoek van Holland lag. Brox snelde naar binnen om even later terug te komen met twee elftalfoto’s met handtekeningen voor de jonge fans. Guus Haak en Gerard Meijer sloopten ondertussen vakkundig mijn fietsslot. We konden vertrekken. Na het afscheid trok ik mijn wollen wanten aan. En ja hoor, wat zat er in de duim? Mijn fietssleutel. Ik heb niets gezegd en mijn teruggevonden sleuteltje onderweg over de reling van een Maasbrug gegooid.

Erik de Graaf

vrijdag 10 mei 2013

Je wordt gek of je wordt een beest

Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen. De Nederlandse neutraliteit werd geschonden, voor het eerst sinds de invoering in 1839. Al op de eerste oorlogsdag werd heftig strijd gevoerd om drie vliegvelden bij Den Haag. Het Duitse plan was om Ypenburg, Valkenburg en Ockenburg zo snel mogelijk in te nemen om van daaruit de koninklijke familie en minister in te rekenen. Dan zou de oorlog snel gepiept zijn, dachten de Duitsers. De vlieger ging niet op.

Jaren geleden sprak ik ene Jan Mulder uit Arnhem. Tijdens zijn militaire dienst in 1938 was hij opgeleid tot gas-onderofficier, vanwege zijn chemische kennis. Na de mobilisatie in 1939 werd hij tot menagemeester gepromoveerd, “hoewel hij nog nooit een keukenwagen had gezien”. Zijn bataljon werd ondergebracht in twee hangars op het vliegveld Ypenburg. Ter plekke werd hij aangewezen als beheerder van de munitie voor het hele bataljon. “Vijf miljoen patronen in munitiekistjes. Ik kreeg de order om al die munitie op te stapelen naast de hangar waarin ons bataljon lag. Eén hangar verder stonden de vliegtuigen.”
 
In de vroege ochtend van 10 mei 1940 viel de eerste Duitse bom op de hangars met de vliegtuigen. Na de bommenregen moesten de Duitse parachutisten het karwei afmaken. “Die hangar lag in puinpoeier”, vertelde Mulder me, ”en je kunt je de paniek voorstellen, want alle jongens wisten dat de munitie daar vlakbij stond.” Veel militairen vluchtten weg van het vliegveld. Later op de dag herstelde het Nederlandse leger zich en aan het eind van de dag waren de drie vliegvelden weer in Nederlandse handen. Vier dagen later volgde alsnog de capitulatie na het bombardement van Rotterdam. Op Ypenburg beleefde Mulder vier dagen die hem zijn leven lang zouden heugen. “Ja, daar heb ik dus alle verschrikkingen van die tijd meegemaakt”, vertelde hij me. Bommen, parachutisten en veel lijken. Zo’n negenhonderd soldaten sneuvelden, waaronder 515 Nederlandse.

Thuisgekomen na de verschrikking van de Slag om Den Haag had Mulder tegen zijn vrouw gezegd: “Je wordt gek of je wordt een beest. Ik ga nooit meer vechten”. Vijf later later, na de bevrijding, werd hij op 28-jarige leeftijd opnieuw opgeroepen voor de militaire dienst. Het trauma van mei 1945 weerhield hem ervan te gaan. Hij deed een beroep op de Wet Gewetensbezwaren, de dienstweigeringswet van 1923. Hij werd na een moeizame procedure erkend en deed ruim drie jaar vervangende dienst in Noord-Groningen en Drenthe.

Erik de Graaf
 
PS: in 1995 schreef ook De Volkskrant over Jan Mulder. Of Mulder nog in leven is is mij niet bekend.

maandag 6 mei 2013

Een glaasje prik bij Van Hanegem


Het is 6 mei, tijd voor een volgende herdenking met een plaatje uit mijn plakboek uit 1970. Het is vandaag 43 jaar geleden dat Feyenoord als eerste Nederlandse voetbalclub de Europacup voor landskampioenen won. Na verlenging werd in Milaan met 2-1 van Celtic Glasgow gewonnen. Doelpunt van Bengt Ove Kindvall (spreek uit: Oewe Tsjintwal). Televisiecommentator Herman Kuiphof (spreek uit: HerrMann Tsjuiphof) riep: “Hoe is het mogelijk, hoe is het mogelijk?
 
Het was mogelijk. Waar Ajax een jaar eerder niet in geslaagd was (ik kan het toch even niet laten te memoreren) lukte Feyenoord wel. De Europacup I kwam voor het eerst naar Nederland. De volgende dag stonden 140.000 fans op de Rotterdamse Coolsingel voor de huldiging van de kampioenen. Bijna iedereen was er voor mijn gevoel, behalve ik. Ik mocht niet van mijn moeder. Ze vond het niet verantwoord om een jongen van twaalf naar die drukte te laten gaan. En mijn vader kwam niet op het idee om me te begeleiden op die dag van mijn leven. Veel vergelijkbare voetbaldagen zijn er sindsdien niet geweest. Toegegeven.

Twee dagen na de overwinning der overwinningen vierde ik mijn eigen feestje. Op vrijdag 8 mei 1970 fietste ik met mijn vriendje Gerco Visser vanuit Vlaardingen dwars door Schiedam en Rotterdam naar Zuid. Uiteraard zonder dat ik dat mijn moeder verteld had. Uit Topclub Feyenoord Jaarboek No. 1 had ik de adressen van mijn favoriete spelers uit mijn hoofd geleerd. Eerst reden we naar de Immanuel Kantstraat, waar mijn held van het winnende doelpunt in een flat op nummer 236 woonde. Het duurde even voor de lift beneden was om ons naar de (in mijn herinnering) zevende of achtste verdieping te brengen. Toen de liftdeur openging stond daar niemand anders dan “kein geloel” Ernst Happel, waarvan ik al wist dat hij op nummer 348 woonde. Happel nam onze hartelijke felicitaties op karakteristieke wijze brommend in ontvangst.
 
Boven aangekomen belden we aan. Ove [Oewe] deed persoonlijk åpen [open]. We feliciteerden hem, kregen een handtekening en vertrokken tevreden naar onze volgende held. En daar laat mijn geheugen me een beetje in de steek. In mijn herinnering woonde Van Hanegem in dezelfde Immanuel Kantstraat, maar volgens mijn roemruchte Topclub Feyenoord woonde hij een paar straten verder aan de Molenvliet op nummer 76. Waarschijnlijk was ik een poosje verdoofd door de ontmoeting met de matchwinner. We zijn dus blijkbaar nog vijfhonderd meter naar de Molenvliet gefietst.

Mijn geheugen functioneert weer vanaf het moment dat we op nummer 76 aanbelden. Truus van Hanegem opende de deur. Keurig netjes vroegen we of meneer Van Hanegem thuis was, omdat we hem wilden feliciteren met de Europa Cup. Aanvankelijk bleven we voor de deur staan, maar toen we op Truus’ vraag antwoordden dat we helemaal uit Vlaardingen waren komen fietsen moesten we binnenkomen. “Helemaal uit Vlaardingen, Willem”, riep ze door de gang. Alsof Vlaardingen achter Milaan lag. Vol respect voor onze prestatie ontving de kersverse Europees kampioen ons in zijn huiskamer. Na een glaasje prik, een koekje, een handtekening en veel aardige woorden van Wim (zoals hij toen nog heette) en Truus fietsten we het hele stuk terug naar Vlaardingen. 
 
Erik de Graaf

zondag 5 mei 2013

Veldwachter Kuilder in Amersfoort


Warffum was in de Tweede Wereldoorlog een dorp als alle Nederlandse dorpen. Er waren goede en foute Warffumers en alle gradaties daartussenin. Tot de goede Warffumers behoorden de rijksveldwachters Gerrit Kuilder en Paul Schoemaker. Ze weigerden mee te werken aan de deportatie van hun joodse dorpsgenoten. Kuilder was in de Oosterstraat buurman van het joodse gezin van Benjamin Broekema, dat in 1942 via Westerbork naar Auschwitz werd getransporteerd. Daar werd de familie Broekema vergast.

Kuilder en Schoemaker werden in 1943 voor hun “ongehoorzaamheid” opgepakt. Na een poosje in Ommen te hebben vastgezeten werden ze overgebracht naar Kamp Amersfoort. Kuilder kwam er aan op 12 oktober 1943. Bijna een half jaar later, op 16 maart 1944, maakte medegevangene Kornelis Mulder een potloodtekening van Kuilder in zijn kampkledij. Kort daarop ontsnapte Kuilder uit de trein die hem naar Duitsland moest brengen. Het laatste jaar tot de bevrijding was hij ondergedoken op het Groningse Hogeland, grotendeels bij zijn gezin thuis in Warffum. Bij onraad was er een kruipruimte op zolder.

Kuilders collega Schoemaker werd als gevolg van mishandelingen als invalide uit Kamp Amersfoort ontslagen. Hij keerde terug naar Warffum, waar hij zich het laatste jaar van de oorlog moeizaam met krukken voortbewoog. Op de dag van de bevrijding gooide hij zijn krukken weg en danste hij uitbundig door de straten. Hij bleek zijn invaliditeit voor de Duitsers te hebben gesimuleerd.

Erik de Graaf

zaterdag 4 mei 2013

Kleerhanger uit Auschwitz terug in Warffum

Lydia en Thijs uit Amersfoort verzamelen houten kleerhangers. Of kapstokjes, zoals ze in Groningen genoemd worden. Liefst met oude teksten erop in mooie letters. Ze kopen ze op rommelmarkten en op vakanties kijken ze altijd even in de kast van hun hotelkamer. Je weet tenslotte nooit of je iets tegenkomt voor je verzameling.

Vorig jaar waren Lydia en Thijs in Oświęcim, de Poolse naam voor Auschwitz. Om de volgende ochtend vroeg het voormalige concentratiekamp te bezoeken namen ze een kamer in een hotel op 200 meter van de ingang. Gewoontegetrouw trok Thijs direct na binnenkomst in de hotelkamer de kastdeur open. Wat hij vond was een oude houten kleerhanger met de tekst:

A. MEDENDORP – MAATKLEEDING – WARFFUM.

“Warffum”, zei Thijs tegen Lydia. “Nederlands. Van vóór de oorlog. Hoe komt dat in Auschwitz terecht?” De vraag alleen al deed hen de rillingen over de rug lopen. 
Een paar weken later schreef Lydia mij een mailtje met de vraag of ik hier meer over kon vertellen. Toen ik het verhaal las voelde ik dezelfde rillingen. Een kapstokje van Medendorp uit Warffum in Auschwitz.

Albertus Medendorp was vanaf 1912 kleermaker aan de Torenweg 9. Hij maakte “maatkleeding”, met dubbel EE. Na de oorlog duurde dat niet lang meer. Rond 1950 stopten veel kleermakers door het oprukken van de confectie-industrie. Zijn zoon Klaas werd nog wel kleermaker, maar dan in loondienst in de stad.

Maar hoe kwam de kleerhanger van Medendorp in Auschwitz terecht?

Meegenomen door een joodse dorpsgenoot om de kleding netjes op te hangen? Het klinkt vreemd, maar in het museum in Auschwitz liggen stapels voorwerpen die mensen meenamen naar het kamp: brillen, scheerkwasten, schoensmeer. Spullen waarvan ze dachten, of hoopten, dat ze ze nodig zouden hebben. Waarom dan geen kleerhanger? Dan kon je je kleding tenminste netjes houden.
 
Op de begraafplaats in Warffum staat een monument voor tweeëntwintig joodse dorpsgenoten, die in 1942 door de Duitsers werden weggevoerd en niet terugkeerden. Achttien van hen werden in Auschwitz vermoord, twee in Sobibor, ééntje in Mauthausen, terwijl een jongetje van negen maanden in Westerbork overleed. Vier gezinnen. Allemaal kenden ze kleermaker Medendorp uit het dorp. Sommigen bestelden waarschijnlijk hun pakken bij hem. Anderen kenden hem van verenigingen of gewoon als dorpsgenoot van de straat. 
 
Wie van de achttien kan het kapstokje hebben meegenomen naar Auschwitz? We zullen het nooit met zekerheid weten, we kunnen alleen maar vermoeden.

1.
Schuin tegenover kleermaker Medendorp woonde Jezaija van der Hal met zijn vrouw Bertha en hun twee kinderen. Samen met zijn broer Hartog had Jezaija een slagerij aan de Torenweg. Op de plek, waar nu de sportschool is. De Van der Hals werden op een avond in september 1942 onverwachts van huis opgehaald. Via Westerbork kwamen ze in Auschwitz, waar ze in oktober werden vergast. Zouden zij het kleerhangertje voor de reis naar het onbekende hebben ingepakt? Het is de vraag of ze tijd hadden om spullen te pakken.

2.
Voor hun neef Sallie van der Hal uit de Oosterstraat lag dat anders. Sallie had van tevoren een oproep gekregen om zich bij het station te melden voor vertrek naar Westerbork. Vandaar werd hij naar Auschwitz gebracht, waar hij in augustus 1942 werd vermoord. Drie dagen voor zijn dood was Sallie vader geworden van Victor. Dat heeft hij nooit geweten.
In november 1942 moesten ook Sallies vrouw Selma en hun drie kinderen naar Westerbork. Daar overleed de kleine Victor op 31 mei 1943. Anderhalve maand later kwamen Selma en haar kinderen Roza en Comprecht in Auschwitz aan. Dezelfde dag werden ze vergast.

3.
Dan was er nog de veehandelaar Noach Benninga, die ook aan de Torenweg woonde. Benninga werd in 1942 gearresteerd, omdat hij in strijd met de Duitse voorschriften handel zou hebben gedreven. In oktober 1942 werd op de Torenweg het bericht bezorgd dat hij op de vlucht uit het concentratiekamp Mauthausen was doodgeschoten. Zijn vrouw en kinderen hebben dat bericht nooit gelezen. Ze waren een maand eerder in Auschwitz om het leven gebracht.

4.
Het vierde Warffumer gezin dat in Auschwitz terechtkwam was dat van Benjamin Broekema. Broekema was slager, schrijver en vooral dorpsmens. Hij schreef een streekroman, korte verhalen, toneelstukken in het Gronings en honderden columns in het dagblad Het Volk. Broekema was een arme sloeber, die waarschijnlijk niet snel een maatpak kocht. Maar hij zat wel samen met Klaas Medendorp in de muziekvereniging Euphonia. Benjamin vertrok in juli 1942 naar Westerbork, samen met Sallie van der Hal, nadat hij daarvoor een oproep had ontvangen. Hij had kunnen onderduiken, maar uit angst voor gevolgen voor zijn gezin meldde hij zich toch voor vertrek bij het station.

Met of zonder kleerhanger? Niemand kan het meer vertellen.

Op 17 augustus 1942 werd Benjamin Broekema in Auschwitz vermoord. Een paar maanden later waren zijn moeder, zijn vrouw en zijn twee dochters aan de beurt. Voordat zij naar Westerbork vertrokken naaiden buurvrouw Kuilder en Klaas Medendorp van de overgordijnen en een tafelkleed lange broeken en capuchons voor de kinderen. Het werd tenslotte snel winter. Van de stof die overbleef maakte Medendorp rugzakjes voor onderweg. Misschien ging er ook nog een kapstokje mee. We weten het niet. Op 19 november vonden ze de dood in de gaskamers van Auschwitz.

Achttien joodse Warffumers werden naar Auschwitz gedeporteerd en kwamen niet meer terug. Waarschijnlijk nam één van hen het kapstokje mee. Daar is het ongetwijfeld op de grote hoop gekomen tussen de brillen, de scheerkwasten en de schoensmeer. Waarschijnlijk heeft iemand uit de buurt het naar huis meegenomen. De armoede was daar enorm. Hoe het kapstokje uiteindelijk in het hotel bij de ingang van het herinneringscentrum terecht is gekomen zullen we nooit weten. Bijzonder is vooral dat het nu is teruggevonden. Getekend door de tijd. Gehavend, want het onderste stokje, waarover een broek kon hangen, ontbreekt. 
 
Vandaag brengen Lydia en Thijs Edelkoort het kapstokje na zeventig jaar weer terug naar Warffum, waar het een plekje krijgt in de joodse slagerij Huis Markus  in Openluchtmuseum het Hoogeland.

Erik de Graaf 
 
PS: Vanavond is op twee plaatsen gesproken over een vooroorlogse kleerhanger uit Warffum, die vorig jaar werd gevonden in een hotelkamer in Auschwitz.  Pauline Broekema noemde de kleerhanger op de herdenking in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Ikzelf vertelde erover op een herdenkingsbijeenkomst in de Hervormde kerk in Warffum. Vorig jaar schreef ik er al eens over.

zondag 24 maart 2013

Vorkoeta: Goelag in poolgebied

Vorkoeta ligt honderdzestig kilometer boven de poolcirkel in de Russische deelrepubliek Komi. Het is er ijzig. Negen maanden per jaar winter, de overige drie maanden gewoon koud. Bepaald geen plek om vrijwillig heen te gaan. Toch woonden er tussen 1938 en pakweg 1960 in totaal een miljoen mensen. Gevangenen van Stalin, die van heinde en verre werden aangevoerd om als slaven in de kolenmijnen te werken.
 
Een van die miljoen gevangenen was de Duitse schrijver Horst Bienek (1930-1990). Hij werd in Silezië geboren, wat nu tot Polen behoort. Na de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij voor de Russische troepen uit naar het oosten van Duitsland. Enkele jaren later liep hij stage bij een krant in Potsdam. In 1951 mocht hij als leerling van de grote schrijver en theatermaker Bertolt Brecht in het beroemde theater Berliner Ensemble komen werken. In Berlin (Ost), dat inmiddels de hoofdstad van de DDR was.
 
Eind 1951 sloeg het noodlot toe. Bienek werd gearresteerd, omdat hij een telefoonboek van Potsdam aan een oude bekende in West-Berlijn had gegeven. Dat werd uitgelegd als spionage voor de CIA. Genoeg voor twintig jaar werkkamp, gek genoeg vijf jaar minder dan de standaardstraf van vijfentwintig jaar. “Dat is bijna onschuldig”, grapten zijn zwaarder gestrafte medegevangenen cynisch.
 
 
Vier jaar lang werkte Bienek in de kolenmijnen rond Vorkoeta. Na de dood van Stalin in maart 1953 werd het regime in de kampen geleidelijk milder, maar het zou nog tot 1955 duren voor hij werd vrijgelaten. Hij vestigde zich daarna in West-Duitsland, waar hij werkte als redacteur, schrijver en filmmaker. Zijn hoofdwerk bestond uit een viertal romans over zijn jeugd in Gleiwitz in Silezië, dat sinds 1945 in het Pools Gliwice heet. Hij schreef ook over de Goelag, maar nooit over zijn persoonlijke ervaringen in Vorkoeta. Die had hij ver weggestopt.
 
Begin 1990 werd hem na een lezing gevraagd waarom hij nooit over Vorkoeta had geschreven. Hij zweeg, wist geen antwoord. Thuisgekomen is hij gaan schrijven. Voor het eerst na 35 jaar gaf hij zijn pijnlijke herinneringen aan het Russische werkkamp de ruimte. Af kreeg hij het boek niet meer. In december 1990 overleed Bienek. Het eerste concept werd pas deze maand, 23 jaar later, gepubliceerd onder de titel Workuta. Met een nawoord van Bieneks uitgever. In zestig pagina’s beschrijft Bienek zijn arrestatie in 1951, de urenlange nachtelijke verhoren, zijn veroordeling tot twintig jaar werkkamp na een proces van vijftien minuten “gevoelslengte” en de reis naar Vorkoeta (met een tussenstop van een paar weken in de Moskouse Boetyrka-gevangenis).
 
Vier jaar bivakkeerde Bienek in Vorkoeta, samen met politieke gevangenen uit verschillende landen. Een Internationale van Stalin-slachtoffers, schrijft hij, die zich pas verenigde toen er na Stalins dood in 1953 een staking uitbrak. Het was zwaar werk in de mijnen, zeker voor een “pennenlikker” als Bienek. Hij beschrijft indrukwekkend hoe een Litouwer hem hielp door zelf voor twee te werken. En hoe hij het bevel van een blatnoi, een bazige crimineel in het kamp, afweerde om zijn kont met vaseline in te smeren. Bienek ontkwam aan de verkrachting doordat een arts hem "ziek" in het lazaret opnam. Zwaar was ook de kou, zestig graden vorst in de slechtste tijden. In een paar meter van de kolenmijn naar de wasruimte kon de natgezwete kleding bevriezen, kon je je neus verliezen, schrijft Bienek.
 
 
Het laatste hoofdstukje van Workuta gaat over Brecht. De machtige schrijver had blijkbaar niet de moed om te informeren naar het lot van zijn leerling. Brechts vrouw Helene Weigel had nog wel iemand naar Bieneks woning gestuurd voor nadere informatie. Toen duidelijk werd wat er gebeurd was werd het doodgezwegen. Het zat Bienek duidelijk hoog. Aan het slot van het boekje citeert hij Weigel: “Misschien was Bienek toch een Amerikaanse spion. Men arresteert bij ons toch geen onschuldige mensen”. Hij hoorde het vele jaren later van een collega.
 
Hoe indrukwekkend het boekje nu al is, helaas is Bieneks Workuta overduidelijk niet af. Jammer dat Magere Hein hem geen jaartje extra bood om zijn “poolexpeditie” te beschrijven.
 
Erik de Graaf

donderdag 14 maart 2013

Panzerschokolade

Drugs en oorlog zijn nauw met elkaar verbonden. In de Eerste Wereldoorlog maakte de cocaïne moedige strijders van bange soldaten. In de Tweede Wereldoorlog werden Duitse piloten opgepept met pilotenchocola, Fliegerschokolade. De infanterie kreeg Panzerschokolade. De tegenstanders gebruikten het ook, maar noemden het anders.

De Duitse fotograaf Hein Gorny raakte ook verslaafd, hoewel hij door zijn huwelijk met zijn joodse vrouw Ruth, de dochter van de cultuurfilosoof Theodor Lessing, helemaal niet in de Wehrmacht mocht dienen. Dat lijkt mij een voordeel, maar gemakkelijk werd het leven hem verder niet gemaakt. In 1938 gaven de nazi’s hem het advies van zijn Ruth te scheiden, als hij tenminste als fotograaf wilde blijven werken. Hij weigerde.

Een vlucht naar de Verenigde Staten mislukte, omdat zijn vrouw geen Amerikaanse verblijfsvergunning kreeg. Er bleef niets over dan in Duitsland te blijven. Hij leefde van portretten en dierenfoto’s, want officiële opdrachten hoefde hij als fotograaf niet meer te verwachten. Niet van de overheid en niet van het bedrijfsleven. Hein Gorny leefde en werkte onder grote druk, dag en nacht. Het pepmiddel methamfetamine hield hem op de been.
 
 
Hij kreeg het van bevriende militairen. In de Wehrmacht werden de soldaten wakker gehouden aan het front met Panzerschokolade. Piloten van de Luftwaffe kregen hetals Fliegerschokolade mee op lange vliegtochten om Engeland te bombarderen. Het dempte de angst, verdreef de vermoeidheid en verhoogde het concentratievermogen. In de “topmaanden” april tot juni 1940 werden er 35 miljoen tabletten weggeslikt.

Hein Gorny raakte al in de oorlogsjaren verslaafd. Die verslaving nam hij mee naar de naoorlogse tijd. Zijn huwelijk met Ruth strandde twee keer. Voor het eerst in 1944, maar definitief in 1946. Prachtige fotoprojecten smoorden in de kiem. Van 1954 tot aan zijn dood in 1967 leefde hij vaak in ontwenningsklinieken.

Erik de Graaf

PS: een kijkje op de indrukwekkende luchtfoto’s, die Hein Gorny in de winter van 1945-1946 van Berlijn maakte.

zondag 10 maart 2013

Uitgeput: Ypke Gietema

We kenden elkaar niet. Nooit heb ik hem gesproken. Toch groetten we elkaar al zo’n twintig jaar op straat in de Groningse binnenstad. Een keer of drie per jaar, vermoed ik. Dag Ypke, dacht ik dan, terwijl hij zich vermoedelijk steeds weer afvroeg waar hij me ook alweer van kende.

Gistermiddag overleed Ypke Gietema, de wethouder van Ruimtelijke Ordening van Groningen van 1978 tot 1992. Hij gaf Groningen een ander architectonisch gezicht. Hij werd bewierookt om zijn ambitieuze bouwplannen en hij werd er tegelijkertijd om gehaat.

In de linkse kringen waarin ik verkeerde moest men niet veel van de PvdA’er Gietema hebben. Hij was de loopjongen van de projectontwikkelaars, vond men. Het werd uitgescholden, uitgemaakt voor alles wat rot en nog beroerder was. Ik vond dat lang niet altijd terecht, ik zag ook zijn sociale woningbouw. En veel van zijn projecten vond ik wel boeiend. Soms nam ik me voor hem dat eens te vertellen als ik hem in de Folkingestraat tegenkwam. Het kwam er nooit van.

Gistermiddag was ik bij de tentoonstelling Nordic Art in het Groninger Museum, zijn meest bediscussieerde project. Tegenwoordig wordt het volgens mij door iedere Groninger gekoesterd (als we de bedrijfsvoering even buiten beschouwing laten). Ik heb er een poosje voor het schilderij Uitgeput uit 1899 van de Deen Hans Andersen Brendekilde  gestaan. Een man is dood neergevallen, uitgeput. Een vrouw schreeuwt het uit van verdriet en onmacht.

Uitgeput was ook Ypke Gietema. Dat was hem aan te zien.

Erik de Graaf

woensdag 6 maart 2013

Van Berlijnse Muur tot denk-eens-na

Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 kreeg de Beierse ondernemer Winfried Prem de opdracht het bouwwerk te ontmantelen. Zo’n 180.000 ton beton, ruim 110 van de 160 kilometer lange muur, verwerkte hij tot betonkorrels zo groot als doperwten. Ze werden hergebruikt in de Duitse wegenbouw. Bijna de hele zuidelijke ringweg rond Berlijn is ervan gemaakt.

In de DDR werd vroeger al vaak gegrapt dat de Berlijnse Muur in feite de
Autobahn van Berlijn (Oost) naar Dresden was, die eerst nog een poosje rechtop stond te drogen. De grappenmakers wisten toen niet hoe ze gelijk zouden gaan krijgen.


Over het laatste stukje Berlijnse Muur dat bijna vijfentwintig jaar na de val nog rechtop staat, droog en wel, is vorige week een hevige strijd ontbrand. Ruim dertienhonderd meter originele Berlijnse Muur, beschilderd door kunstenaars uit de hele wereld, is tot prominente toeristisch openluchtmuseum East Side Galery gepromoveerd. Het stuk Muur staat op de grens van oost (Friedrichshain) en west (Kreuzberg) aan de oostoever van de rivier de Spree.

Afgelopen weekend zou er drieëntwintig meter uit die Muur worden gehaald om de bouw van een superluxueus appartementencomplex mogelijk te maken. Zesduizend demonstranten grepen in. Meer dan één betonplaat van 1,2 meter kon niet worden weggehaald. De opperburgemeester van Berlijn en de projectontwikkelaar besloten een bouw- of eigenlijk afbraakstop af te kondigen. Een online-petitie tegen de luxueuze bebouwing van de historische grond heeft al meer dan veertigduizend ondertekenaars.

Berlijn hangt ineens aan het behoud van de Muur, die achtentwintig jaar lang weg werd gewenst. Nostalgie of Ostalgie? Welnee! Van een meedogenloze scheidingswal tussen communisme en kapitalisme is de East Side Gallery een betonnen herinnering aan een stuk Duitse geschiedenis geworden. Denkmal is daar een mooi Duits woord voor: denk mal, denk-eens-na. Gek genoeg bedacht in 1990 niemand dat een restant van de Muur een functie kon hebben. Weg, weg, weg, alles moest indertijd weg. Toch kan zelfs een origineel stuk Berlijnse Muur de gruwelijke herinnering aan damals niet levend houden. De beklemmende sfeer van 1961-1989 is onmogelijk na te bootsen. Gelukkkig maar.

Erik de Graaf

zondag 3 maart 2013

Marten Toonderpad

Jaren geleden stelde de Historische Kring voor een straat in het uitbreidingsplan De Laan Zuid in Warffum te noemen naar Marten Toonder senior.  B&W van Eemsmond gingen om onduidelijke reden niet akkoord en noemden de straten naar Van Dijk en Toxopeus, de voogden van Rottumeroog tussen 1782 tot 1908. De straatnaambordjes met Van Dijk en Toxopeus staan nu eenzaam in een niet gebouwde wijk, als voogden op een (vrijwel) onbewoond eiland. Die vergissing lijkt nu goed te gaan worden gemaakt door een pad op Rottumeroog naar Toonder te noemen. Na bijna 125 jaar keert Toonder terug naar het eiland van zijn jeugd.

De noeste arbeiders van Rottumeroog werden niet op de straatnaambordjes herdacht. Marten Toonder bleef onbenoemd in zijn geboortedorp Warffum. Het enige tegenargument van B&W was indertijd dat de Warffumer Marten Toonder verward zou kunnen worden met de beroemde schrijver en striptekenaar Marten Toonder. Dat leek mij een overkomelijk probleem. Het waren tenslotte vader en zoon. Zelf losten zij het heel eenvoudig op door de vader Senior te noemen.

Senior werd in 1879 in Warffum geboren. Hij groeide onder arme omstandigheden op bij zijn grootouders. Nadat zijn grootvader in 1886 in een storm op het Wad verdronk moest hij op zeer jonge leeftijd vaak bij boeren werken. Elke stuiver was keiharde noodzaak. Naar school kon hij alleen als er geen werk voor hem was. Op tienjarige leeftijd ging Marten Toonder als eierzoeker voor de voogd op het eiland werken. Voor elf gulden in een half jaar, maar vooral met kost en inwoning. Het eten op het eiland was goed en in overvloed. Daardoor had zijn grootmoeder in Warffum een zorg minder. Marten klom op van eierzoeker tot schaapjongen en schippersknecht. Hij bleef negen jaar op Rottumeroog met één onderbreking. In 1895 was hij de schippersknecht van de robbenjager, visser en jutter Jan Brands (zie foto onder) uit Usquert, die ook wel de Waddenpiraat werd genoemd. In een getuigschrift voor Toonder schreef Brands dat hij later nooit meer zo’n goede knecht had gehad.
Toonder monsterde in 1899 aan als matroos op de grote vaart. Hij leerde als twintiger goed lezen en schrijven, studeerde aan de Zeevaartschool in Delfzijl en klom op tot zeekapitein. Na zijn pensionering werkte hij mee in de Toonderstudio’s van zijn inmiddels beroemde zoon met dezelfde naam, de geestelijk vader van Ollie B. Bommel en Tom Poes. Ook beschreef Senior zijn  herinneringen aan Warffum en Rottumeroog, die door zijn tweede zoon werden bewerkt en uitgegeven. Toonder senior overleed in 1965.

Ik was verheugd te lezen dat het huidige gemeentebestuur van Eemsmond, opnieuw na voordracht door de Historische Kring, voorstelt om twee paden op Rottumeroog en Rottumerplaat  te noemen naar Marten Toonder (zonder de toevoeging senior) en de Waddenpiraat Jan Brands. Het zijn kleurrijke personen uit Warffum en Usquert, die nauw verbonden zijn met de arme kant van de geschiedenis van Noord-Groningen en het Wad.

Erik de Graaf