11 september 2001 op mijn werk bij Vluchtelingenwerk in het AZC in Ulrum: een Koerdisch gezin dreigde te worden gescheiden. Een ingewikkelde kwestie, zoals zovaak, waarmee de getroffen vluchtelingen in een laat stadium op ons kantoor aankwamen. Ook dat gebeurde vaker.
Jarenlang had het gezin in Duitsland gewoond. Een verblijfsvergunning hadden ze er niet gekregen. Nadat ze weer een jaar in Turkije hadden geleefd hadden ze toch weer moeten vluchten. Nu naar Nederland. Eerst vader, moeder en dochter. Later de twee zonen, onafhankelijk van elkaar. Na maandenlang in drie verschillende AZC’s te hebben geleefd werden ze herenigd in Noord-Groningen. Doordat ze ruim na elkaar asiel hadden aangevraagd zaten de procedures in verschillende stadia. Op 12 september 2001 zou de vreemdelingenpolitie de ouders en de dochter uit het AZC halen en in het kader van het Schengen Accoord naar Duitsland brengen. De jongens, 18 en 20 jaar oud, mochten wel in Nederland blijven.
Op 11 september 2001 heb ik hemel en aarde bewogen om het gezin bijelkaar in Ulrum te houden. Advocaten gebeld, met COA overlegd, met Koerdische organisaties gesproken, faxen verstuurd en (nadat GroenLinks niet reageerde) de SP-fractie bewogen kamervragen te stellen over deze kwestie, die toch zo in strijd leek met de rechten van de mens en van het kind en ook van het recht op goed fatsoen. De kamervragen hadden een opschortende werking, maar toen was het zaak de uitlevering van de volgende ochtend te stoppen. Dat leek te lukken, maar voor de zekerheid vertrokken vader, moeder en dochter toch voor een nachtje naar vrienden in Groningen. Toen we om half zes opgelucht achterover zakten zei de oudste zoon: “toch is ons probleem maar peanuts in vergelijking met wat er elders op de wereld gebeurt”. Ik begreep zijn relativerende woorden niet. Pas later, toen ik de sleutel van mijn kantoor bij de portier van het AZC afleverde, werd me verteld wat drie uur eerder in New York gebeurd was.
De volgende ochtend om half zeven belde de Vreemdelingenpolitie me thuis wakker. Of ik wist waar de Yalcins waren, ze waren niet op hun kamer in het AZC. Of hij dan niet wist dat de uitzetting door de kamervragen opgeschort was, antwoordde ik. Nee, daarover wist hij niets. Ik ben benieuwd wat er geworden is van de familie Yalcin.
Erik de Graaf
Geen opmerkingen:
Een reactie posten