Een land toont zijn humaniteit als het zijn meest gehate gevangenen om gezondheidsredenen vrijlaat (als het tenminste niet om oliebelangen gaat). Het is dan wel wrang als de vrijlating in eigen land als juridische of politieke overwinning wordt gevierd, zoals gisteren bij de terugkeer van de Lockerbie-Libiër gebeurde.
Op 9 juni 1966 werd Nederland opgeschrikt door het bericht dat de Duitse oorlogsmisdadiger Willy Lages, in de Tweede Wereldoorlog de chef van de Sicherheitsdienst in Amsterdam, vanwege zijn slechte gezondheidstoestand naar West-Duitsland was overgebracht. Lages was als SD-chef onder andere verantwoordelijk geweest voor de arrestatie van de verzetsstrijder Johannes Post, de moord op de schrijver A.M. de Jong en de executie van Hannie Schaft. Zijn doodsvonnis werd in 1951 omgezet in levenslang. Hij was één van de “Vier van Breda” in de Bredase koepelgevangenis.
Lages werd vrijgelaten omdat hij ernstig ziek was en spoedig zou sterven. Zijn gratieverzoek werd door de katholieke en protestantse aalmoezeniers in de koepelgevangenis ondersteund, omdat Lages, volgens hun brief aan de grootste Tweede Kamerfracties, “serieus (zou) hebben getracht zijn straf als boete te dragen”. Daarvan had het Nederlandse Auschwitz Comité nooit iets gemerkt. Na heftige protesten uit de samenleving was minister van Justitie Ivo Samkalden gedwongen in de Tweede Kamer te verklaren dat het om een “tijdelijke strafonderbreking” ging van ten hoogste drie maanden, maar iedereen wist dat Lages nooit meer in de koepelgevangenis terug zou komen. Als hij zijn ziekte al overleefde zou West-Duitsland hem nooit meer uitleveren. De “Vier van Breda” waren voortaan de “Drie van Breda”.
En Willy Lages overleefde inderdaad nog een tijdje. Na twee operaties leefde hij nog een aantal jaren in vrijheid om pas vijf jaar na zijn vrijlating op 69-jarige leeftijd te overlijden. In Nederland werd dat als wrang ervaren. Een oorlogsmisdadiger was aan zijn gerechte straf ontkomen. Dat mocht niet nog eens gebeuren. De kwestie-Lages kreeg zijn weerslag op de latere moeizame discussies over de vrijlating van de overgebleven “Drie van Breda”. In 1972 struikelde minister van Justitie Dries van Agt bijna over zijn plannen tot vrijlating, in 1979 kreeg de doodzieke Joseph Kotälla geen gratie. Hij stierf in gevangenschap. En toen waren er nog maar “Twee van Breda”, die pas in januari 1989, na ruim 43 jaar gevangenisstraf, terug naar West-Duitsland mochten. Ze stierven nog datzelfde jaar.
Erik de Graaf
Geen opmerkingen:
Een reactie posten