In 1980 reisde ik in mijn eentje met rugzak door Oost-Europa. Liftend, lopend en met bus en trein. Waar ik aankwam liet ik me verrassen door de omstandigheden. Meestal leidde dat tot leuke ontmoetingen en uitnodigingen voor eten en overnachtingen. Er was echter één probleem: bij een reis door het Roemenië van Ceausescu kocht je bij entree een visum, waarop je route vervolgens van dag tot dag moest worden bijgehouden. Bij elke camping of hotel kreeg je een stempel in het visum als bewijs van goed overnachtingsgedrag. Logeren bij particulieren was verboden in Ceausescu's rijk en bovendien niet goed voor de carriere van de gastvrije Roemeen.
Dat ging al op de eerste dag mis toen ik buiten het dorp Bratca werd aangesproken door twee jongens, die me in de drukte rond het station uit veiligheidsoverwegingen hadden genegeerd. Na een Transylvaanse avond met muziek, dans, zelfgemaakte wijn en palinka en boeiende gesprekken over het leven in oost en west kreeg ik de logeerkamer toegewezen. De drie volgende nachten logeerde ik bij Ovidiu in Cluj-Napoca, die jaloers las dat mijn paspoort "valid for all countries in the world" was. In Sibiu stond mijn tentje officieel op de camping, maar logeerde ik zelf bij een familie van Duitse afkomst, die Sibiu hardnekkig Hermannstadt noemde.
Daarna huurde ik een kamer bij een oude vrouw in Busteni, aan de voet van de bergen. Ze verzorgde me geweldig, maar een stempel kon ze me niet leveren. Mijn bagage liet ik een paar dagen bij haar achter toen ik met twee Roemeense dienstplichtigen de bergen inging. Hun adressen kreeg ik niet. Dat leek hen te gevaarlijk. Officieel waren we tenslotte vijanden en de Securitate zag veel. In Boekarest vond ik uiteindelijk een hotel. En daarmee een stempel in mijn visum.
Na veertien dagen Roemenië had ik vijf officiële stempels in mijn visum. Dat leidde tot flink oponthoud aan de grens met Bulgarije. Daar bleek het een hele klus duidelijk te maken uit welk land ik kwam, hoevaak ik ook Holland, Golland of Hollandia zei. Blijkbaar maakten niet veel West-Europeanen gebruik van de kleine grensovergang bij Silistra. De eerste grenswachten kwamen er niet uit. Er moest een hogere worden gehaald. Die bekeek mijn paspoort van alle kanten, wees zijn onderdanen allerlei informatie uit mijn pas aan, maar er leek ook iets niet te kloppen. Ten einde raad riep hij de hulp van een nog hogere in. Die liet een poosje op zich wachten, omdat hij uit een plaatsje uit de buurt moest komen. Ik had genoeg tijd om me zorgen te maken. Hoe redde ik me hier uit?
De hoogste beschikbare grenswacht kwam, zag en overwon. Hij bladerde mijn paspoort door. Van voor naar achter en van achter naar voor. Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. "Ah, Kroeijeff!" Hij sloeg me op de schouder. Ja, Kroeijeff, lachte ik terug. Hij bood me een Roemeense sigaret aan en als niet-roker betrad ik even later paffend Bulgaarse grond. Met dank aan Cruyff.
Erik de Graaf
Geen opmerkingen:
Een reactie posten