Tja, hoe leg je met handen en voeten en drie woorden Spaans uit hoe belangrijk het Waddengebied is en waarom het vorige week de status van werelderfgoed van de Verenigde Naties heeft gekregen?
ONS MACHU PICCHU…
Onze Peruaanse gasten waren overtuigd.
Erik de Graaf
dinsdag 30 juni 2009
De Malle Graaf en het ontstaan van het wadlopen
Sinds eind vorig jaar ben ik voorzitter van een stichting, die zich ten doel heeft gesteld in 2010 op de waddendijk bij Noordpolderzijl een toneelstuk te organiseren over de Malle Graaf (ik zal er wel niet voor niets voor zijn gevraagd).
De Malle Graaf staat voor Donough MacCarthy, de Ierse Graaf van Clancarty. Hij was aan het eind van de 17e eeuw aanhanger van de laatste katholieke Engelse koning Jacobus II. Na de Glorious Revolution, waarin Jacobus in 1688 werd afgezet en opgevolgd door de protestante Willem III van Oranje en zijn vrouw Mary, werd Donough MacCarthy eerst in de Tower of London gevangen gezet en later in 1698 naar het buitenland verbannen.
Tot aan zijn dood in 1734 leefde MacCarthy in het Noord-Nederlandse en Noord-Duitse kustgebied, van het Friese Oudwoude tot aan Altona bij Hamburg. In 1707 werd hij voor 3000 guldens eigenaar van het eiland Rottumeroog, inclusief huis, paard en wagen en het recht op alle strandvondsten. Ook het inmiddels verzwolgen eiland Bosch kwam in MacCarthy’s bezit.
Vermoedelijk vond men de rondzwervende Ierse graaf indertijd maar een eigenaardige figuur. Zijn tot op heden behouden bijnaam Malle Graaf getuigt daarvan, maar ook de vele wilde verhalen over smokkelarij en piraterij, robbenvangers en dienstmeiden, kroegbazen, overspel en ontucht. Volgens de overlevering stond de Malle Graaf bij toeval aan de basis van het wadlopen. Een van zijn knechten op Rottumeroog moest gestraft worden voor misdragingen. De volgende ochtend zou hij worden opgehangen, verkondigde de graaf. De knecht twijfelde of zijn baas het meende, maar had weinig zin om bungelend aan een touw zijn dorp Warffum voor het laatst in de verte te zien liggen. Vroeg in de ochtend zette de “veroordeelde” knecht het bij laag water op een lopen. Tot ieders verbazing kwam hij behouden in Warffum aan.
Donough MacCarthy veranderde door zijn verbanning van serieuze Graaf van Clancarty in een veel bespotte Malle Graaf. Het beoogde toneelstuk in Noordpolderzijl, met binnendijks uitzicht op Warffum en buitendijks op Rottumeroog, zal vooral over het liederlijke deel van het verhaal gaan. De andere kant mag echter niet uit het oog worden verloren.
Erik de Graaf
De Malle Graaf staat voor Donough MacCarthy, de Ierse Graaf van Clancarty. Hij was aan het eind van de 17e eeuw aanhanger van de laatste katholieke Engelse koning Jacobus II. Na de Glorious Revolution, waarin Jacobus in 1688 werd afgezet en opgevolgd door de protestante Willem III van Oranje en zijn vrouw Mary, werd Donough MacCarthy eerst in de Tower of London gevangen gezet en later in 1698 naar het buitenland verbannen.
Tot aan zijn dood in 1734 leefde MacCarthy in het Noord-Nederlandse en Noord-Duitse kustgebied, van het Friese Oudwoude tot aan Altona bij Hamburg. In 1707 werd hij voor 3000 guldens eigenaar van het eiland Rottumeroog, inclusief huis, paard en wagen en het recht op alle strandvondsten. Ook het inmiddels verzwolgen eiland Bosch kwam in MacCarthy’s bezit.
Vermoedelijk vond men de rondzwervende Ierse graaf indertijd maar een eigenaardige figuur. Zijn tot op heden behouden bijnaam Malle Graaf getuigt daarvan, maar ook de vele wilde verhalen over smokkelarij en piraterij, robbenvangers en dienstmeiden, kroegbazen, overspel en ontucht. Volgens de overlevering stond de Malle Graaf bij toeval aan de basis van het wadlopen. Een van zijn knechten op Rottumeroog moest gestraft worden voor misdragingen. De volgende ochtend zou hij worden opgehangen, verkondigde de graaf. De knecht twijfelde of zijn baas het meende, maar had weinig zin om bungelend aan een touw zijn dorp Warffum voor het laatst in de verte te zien liggen. Vroeg in de ochtend zette de “veroordeelde” knecht het bij laag water op een lopen. Tot ieders verbazing kwam hij behouden in Warffum aan.
Donough MacCarthy veranderde door zijn verbanning van serieuze Graaf van Clancarty in een veel bespotte Malle Graaf. Het beoogde toneelstuk in Noordpolderzijl, met binnendijks uitzicht op Warffum en buitendijks op Rottumeroog, zal vooral over het liederlijke deel van het verhaal gaan. De andere kant mag echter niet uit het oog worden verloren.
Erik de Graaf
zaterdag 27 juni 2009
De wereld danst...
dinsdag 23 juni 2009
Mirakel Gods
Onze gasten zijn aangekomen. Het feest kan beginnen. Drie Peruaanse dansers van de Agrupacion Cultural YAWAR CHICCHI uit Huaycan op de trampoline in de tuin, een muzikant vermoeid op de bank. Morgen begint het 44e Internationale Folklore Dansfestival Op Roakeldais in Warffum.
Hoogtepunt? Na de contacten met de dansers uit Swaziland, Guatemala, Indonesië of nu Peru vooral toch de optocht door het dorp op zaterdagmiddag met voorstelling na. De wereld danst vanaf vandaag in Warffum. Bekijk de website van Op Roakeldais, de Groningse vertaling van het mirakel Gods.
Erik de Graaf
Hoogtepunt? Na de contacten met de dansers uit Swaziland, Guatemala, Indonesië of nu Peru vooral toch de optocht door het dorp op zaterdagmiddag met voorstelling na. De wereld danst vanaf vandaag in Warffum. Bekijk de website van Op Roakeldais, de Groningse vertaling van het mirakel Gods.
Erik de Graaf
Delfzijl = bevolkingskrimp + booming bussiness
Vorige week was er goed bericht voor Delfzijl. In luttele jaren tijd is de stad van traditionele hekkensluiter tot onbetwiste nummer 1 op de Rabo Top 40 van best presterende regio’s van Nederland geworden. Booming bussiness dus. Overig Groningen, met daarin de stad en de Eemshaven, staat vijfde.
Opmerkelijk is dat de economische vooruitgang in Delfzijl niet hand-in-hand gaat met meer arbeidsplaatsen en een groeiend bevolkingsaantal. Sterker, volgens een recente notitie van de provincie Groningen is hetzelfde gebied dat met stip op 1 van de Rabo Top 40 kwam, ook de onbetwiste koploper van de virtuele, nationale krimpparade. Tot 2030 zal het aantal inwoners in de regio Noordoost-Groningen met 21% dalen van 65.636 tot 51.714. In Delfzijl zal het inwonersaantal in die periode zelfs met 40% teruglopen. Momenteel wonen ongeveer 17.000 mensen in Delfzijl. Forse krimp dus.
Er zijn wel eens andere voorspellingen geweest voor deze regio. In een rapport over de ontwikkeling van de Eemshaven uit 1967 worden gouden bergen in het vooruitzicht gesteld. “Door de ontwikkeling van het Eemshavenproject kan het inwonertal in 1980 derhalve toenemen met 15 á 30.000 en in 2000 met 50 a’90.000”, lees ik op pagina 32. Delfzijl en Appingedam (nu samen goed voor 29.000 inwoners) zouden samen uitgroeien tot een agglomeratie met 52.000 inwoners in 2000.
Het vervolg is bekend. De Eemshaven heeft er ruim dertig jaar kaal en leeg bijgelegen. Pas in de laatste jaren is de belangstelling gigantisch aangetrokken. Momenteel wordt er voor zes miljard geïnvesteerd, onder andere in kolencentrales. Opvallend is dat de toenemende bedrijvigheid nauwelijks met werkgelegenheid voor Noord-Groningen gepaard gaat. In de notitie van de provincie Groningen wordt de bevolkingskrimp juist mede verklaard door “de optredende economische neergang”.
Erik de Graaf
Opmerkelijk is dat de economische vooruitgang in Delfzijl niet hand-in-hand gaat met meer arbeidsplaatsen en een groeiend bevolkingsaantal. Sterker, volgens een recente notitie van de provincie Groningen is hetzelfde gebied dat met stip op 1 van de Rabo Top 40 kwam, ook de onbetwiste koploper van de virtuele, nationale krimpparade. Tot 2030 zal het aantal inwoners in de regio Noordoost-Groningen met 21% dalen van 65.636 tot 51.714. In Delfzijl zal het inwonersaantal in die periode zelfs met 40% teruglopen. Momenteel wonen ongeveer 17.000 mensen in Delfzijl. Forse krimp dus.
Er zijn wel eens andere voorspellingen geweest voor deze regio. In een rapport over de ontwikkeling van de Eemshaven uit 1967 worden gouden bergen in het vooruitzicht gesteld. “Door de ontwikkeling van het Eemshavenproject kan het inwonertal in 1980 derhalve toenemen met 15 á 30.000 en in 2000 met 50 a’90.000”, lees ik op pagina 32. Delfzijl en Appingedam (nu samen goed voor 29.000 inwoners) zouden samen uitgroeien tot een agglomeratie met 52.000 inwoners in 2000.
Het vervolg is bekend. De Eemshaven heeft er ruim dertig jaar kaal en leeg bijgelegen. Pas in de laatste jaren is de belangstelling gigantisch aangetrokken. Momenteel wordt er voor zes miljard geïnvesteerd, onder andere in kolencentrales. Opvallend is dat de toenemende bedrijvigheid nauwelijks met werkgelegenheid voor Noord-Groningen gepaard gaat. In de notitie van de provincie Groningen wordt de bevolkingskrimp juist mede verklaard door “de optredende economische neergang”.
Erik de Graaf
zaterdag 20 juni 2009
Alexander Pola en de VVD
VVDaisy was haar eerste bijnaam, vertelde NOVA-boegbeeld Clairy Polak in januari enigszins beschaamd in een televisieprogramma over haar vader Alexander Pola (van Farce Majeure). Clairy's geboorte in 1956 viel midden in de verkiezingstournee van de VVD. Het leverde een aardige felicitatie op van de organisator-propagandist van de liberalen: “Dat uw dochtertje juist werd geboren tijdens de tournee, die u voor de VVD maakt, zal, hoop ik, een gunstig voorteken zijn”.
Zowel de interviewer als dochter Clairy lijken verbaasd op de medewerking van Alexander Pola aan de liberale propaganda. Clairy Polak verklaart hoe haar vader onder invloed van de jaren zestig naar de PvdA is gedreven. Maar moest je in de zwaar verzuilde jaren vijftig wel een overtuigde liberaal zijn om aan de verkiezingstournee van de VVD mee te werken? Voor de VVD maakte het misschien niet eens zoveel uit.
In september 1955 organiseerde de VVD een liberale toogdag in Scheveningen als opmaat naar de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van juni 1956. De sociaaldemocratische krant Het Parool schamperde vooraf dat de “Rode Dinsdag” nu werd vervangen door de “Blauwe Zaterdag”. Tot veler verrassing, zelfs tot verrassing van veel liberalen, werd de VVD-dag een groot succes. Hij begon met een herdenkingsplechtigheid bij het graf van de liberale erflater Thorbecke. 's Middags verzamelden zich zo'n tienduizend VVD’ers bij het Kurhaus en het Circusgebouw in Scheveningen. Daar luisterden ze naar toespraken van de liberale voormannen Oud en Van Riel en werd de nieuwe blauwe nylon partijvlag aan het hoofdbestuur aangeboden. 's Avonds was er in de Kurzaal voor 2000 toeschouwers een cabaretvoorstelling met Alexander Pola, Katja Berndsen (overigens Clairy Polaks moeder) en Hetty Blok (Sjaan uit VARA's Familie Doorsnee, maar dat was blijkbaar geen probleem), en daarna: bal na. Blijkbaar vond de VVD dat niet bezwaarlijk. Of het bij de socialisten tot discussie heeft geleid weet ik niet.
Erik de Graaf
Zowel de interviewer als dochter Clairy lijken verbaasd op de medewerking van Alexander Pola aan de liberale propaganda. Clairy Polak verklaart hoe haar vader onder invloed van de jaren zestig naar de PvdA is gedreven. Maar moest je in de zwaar verzuilde jaren vijftig wel een overtuigde liberaal zijn om aan de verkiezingstournee van de VVD mee te werken? Voor de VVD maakte het misschien niet eens zoveel uit.
In september 1955 organiseerde de VVD een liberale toogdag in Scheveningen als opmaat naar de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van juni 1956. De sociaaldemocratische krant Het Parool schamperde vooraf dat de “Rode Dinsdag” nu werd vervangen door de “Blauwe Zaterdag”. Tot veler verrassing, zelfs tot verrassing van veel liberalen, werd de VVD-dag een groot succes. Hij begon met een herdenkingsplechtigheid bij het graf van de liberale erflater Thorbecke. 's Middags verzamelden zich zo'n tienduizend VVD’ers bij het Kurhaus en het Circusgebouw in Scheveningen. Daar luisterden ze naar toespraken van de liberale voormannen Oud en Van Riel en werd de nieuwe blauwe nylon partijvlag aan het hoofdbestuur aangeboden. 's Avonds was er in de Kurzaal voor 2000 toeschouwers een cabaretvoorstelling met Alexander Pola, Katja Berndsen (overigens Clairy Polaks moeder) en Hetty Blok (Sjaan uit VARA's Familie Doorsnee, maar dat was blijkbaar geen probleem), en daarna: bal na. Blijkbaar vond de VVD dat niet bezwaarlijk. Of het bij de socialisten tot discussie heeft geleid weet ik niet.
Erik de Graaf
woensdag 17 juni 2009
Een Indonesiëweigeraar in Oost-Berlijn
In 1948 liep hij bij de sluizen van IJmuiden brutaalweg van de boot af die hem als dienstplichtig soldaat naar Nederlands-Indië moest brengen. Drie jaar leefde hij illegaal, zwart werkend voor een bevriende elektricien of kranten verkopend voor de Communistische Partij Nederland (CPN). Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 werd het echter steeds lastiger als weigeraar begrip en steun te vinden.
Begin 1952 vertrok hij naar Oost-Berlijn, in de hoop in de communistische DDR politiek asiel te krijgen. Zijn partij had hem beloofd "via haar wegen" een goed woordje voor hem bij de zusterpartij te doen. Daar kwam niets van terecht. Twee jaar woonde hij op kosten van de DDR in een hotel in de Prenzlauer Strasse (zie foto vanuit zijn hotelkamer), vlakbij de Alexanderplatz. Hij beleefde belangrijke jaren in de opbouwfase van het land, maar ook de treurnis om de dood van Stalin in maart 1953 en de Opstand van 17 juni 1953. In het hele land werd die dag gestaakt tegen het communistische regime. Russische tanks moesten er aan te pas komen om de rust te herstellen.
Begin 1954 ging hij terug naar Nederland om verhaal te halen bij zijn partij. Waarom had de CPN niet gewoon iets van zich laten horen? Twee redenen waren er volgens partijsecretaris Carel van Dillen. Ten eerste was zijn stiefvader in conflict met de partij gekomen en zelfs geroyeerd. Zolang hij zich niet openlijk van zijn ouders distantieerde, kon de partij niets voor hem doen.
Ten tweede was er het wantrouwen ten opzichte van de DDR. Wie kon je in dat land vertrouwen? Wie vandaag aan de macht was kon morgen verdwenen zijn. De opstand van 17 juni 1953 was mislukt, maar stel dat de volgende opstand wel zou lukken en ze zouden hun briefje over een Nederlandse Indonesiëweigeraar vinden, verwoordde Van Dillen de paranoia van de CPN, “dat zou compromitterend zijn”. Nee, hij kon zich beter bij de militaire politie melden en hopen op een milde straf. En werd het toch vijf jaar gevangenis, dan zou hij er in ieder geval als een gestaalde communist uitkomen.
Het was duidelijk dat er geen steun van de CPN te verwachten viel. In de zomer van 1954 zocht hij een niet-communistische advocaat. Die depolitiseerde de Indonesiëweigering volledig en wist elke verwijzing naar de asielaanvraag in de DDR te vermijden. Drie maanden gevangenisstraf, luidde de uitspraak. Plus nadienen van de verzuimde militaire dienst.
Erik de Graaf
PS: ik schrijf momenteel een artikel over deze Indonesiëweigeraar, dat na de zomer zal verschijnen.
Begin 1952 vertrok hij naar Oost-Berlijn, in de hoop in de communistische DDR politiek asiel te krijgen. Zijn partij had hem beloofd "via haar wegen" een goed woordje voor hem bij de zusterpartij te doen. Daar kwam niets van terecht. Twee jaar woonde hij op kosten van de DDR in een hotel in de Prenzlauer Strasse (zie foto vanuit zijn hotelkamer), vlakbij de Alexanderplatz. Hij beleefde belangrijke jaren in de opbouwfase van het land, maar ook de treurnis om de dood van Stalin in maart 1953 en de Opstand van 17 juni 1953. In het hele land werd die dag gestaakt tegen het communistische regime. Russische tanks moesten er aan te pas komen om de rust te herstellen.
Begin 1954 ging hij terug naar Nederland om verhaal te halen bij zijn partij. Waarom had de CPN niet gewoon iets van zich laten horen? Twee redenen waren er volgens partijsecretaris Carel van Dillen. Ten eerste was zijn stiefvader in conflict met de partij gekomen en zelfs geroyeerd. Zolang hij zich niet openlijk van zijn ouders distantieerde, kon de partij niets voor hem doen.
Ten tweede was er het wantrouwen ten opzichte van de DDR. Wie kon je in dat land vertrouwen? Wie vandaag aan de macht was kon morgen verdwenen zijn. De opstand van 17 juni 1953 was mislukt, maar stel dat de volgende opstand wel zou lukken en ze zouden hun briefje over een Nederlandse Indonesiëweigeraar vinden, verwoordde Van Dillen de paranoia van de CPN, “dat zou compromitterend zijn”. Nee, hij kon zich beter bij de militaire politie melden en hopen op een milde straf. En werd het toch vijf jaar gevangenis, dan zou hij er in ieder geval als een gestaalde communist uitkomen.
Het was duidelijk dat er geen steun van de CPN te verwachten viel. In de zomer van 1954 zocht hij een niet-communistische advocaat. Die depolitiseerde de Indonesiëweigering volledig en wist elke verwijzing naar de asielaanvraag in de DDR te vermijden. Drie maanden gevangenisstraf, luidde de uitspraak. Plus nadienen van de verzuimde militaire dienst.
Erik de Graaf
PS: ik schrijf momenteel een artikel over deze Indonesiëweigeraar, dat na de zomer zal verschijnen.
maandag 15 juni 2009
Fritz Rodewald en de arrestatie van Ulrike Meinhof
Fritz Rodewald is 69 jaar en woont in Hannover. 37 jaar geleden speelde hij een belangrijke rol in de naoorlogse Duitse geschiedenis en werd zijn leven van de ene op de andere dag compleet op de kop gezet. Bij hem thuis werd op 15 juni 1972 Ulrike Meinhof gearresteerd. Sindsdien wordt Rodewald achtervolgd door die geschiedenis.
Rodewald was begin jaren zeventig leraar op een school in Hannover. Een linkse leraar. Hij zat in het landelijk bestuur van de Duitse onderwijsbond en hielp in zijn vrije tijd Amerikaanse deserteurs ontkomen aan de oorlog in Vietnam. Het was ook de tijd van het opkomende terrorisme van de Baader-Meinhofgroep, die zichzelf Rote Armee Fraktion noemde. De eerste generatie van de RAF was sinds 1970 ondergronds. Tot juni 1972 waren 7 doden en 34 gewonden gevallen. Later volgden er nog meer. Baader en Meinhof zorgden voor enorme discussies in links Duitsland. De meningen liepen uiteen van solidariteit via romantische dromerij tot afkeuring. Rodewald had zich als bestuurslid van de onderwijsbond openlijk van het linkse geweld gedistantieerd.
Op 14 juni 1972 werd Rodewald door een voor hem onbekende vrouw benaderd met de vraag of een man en een vrouw voor een paar nachten konden logeren. Ze zouden de volgende dag om 18 uur komen. Het was voor Rodewald geen vreemde vraag, want de Amerikaanse deserteurs kwamen ook vaak zo bij hem terecht. Rodewalds vriendin was in dit geval wantrouwend en had het gevoel dat hier voor de RAF werd gezocht en die wilde ze niet in haar huis hebben. “Nee”, had Rodewald nog gereageerd. “Die komen niet naar iemand die hun methoden net heeft afgekeurd”. Na een lange nacht met hevige discussies twijfelde Rodewald ook. De volgende dag legde hij zijn probleem aan twee vrienden voor. De politie bellen, was hun advies. Deserteurs helpen aan geweld te ontkomen was OK, maar de RAF koos juist voor geweld, vonden zij. De volgende dag rond 18 uur werden een man en een vrouw gearresteerd. De vrouw bleek later de meest gezochte vrouw van Duitsland, Ulrike Meinhof, te zijn.
Rodewald heeft het geweten. Maandenlang moest hij worden bewaakt, jarenlang was hij dagelijks bang dat zijn auto zou ontploffen. De makkers van Ulrike Meinhof zouden wraak op hem kunnen nemen. Zijn baan als leraar moest hij opgeven, omdat gevreesd werd dat zijn school doelwit van een aanslag kon worden. Zijn relatie liep op de klippen, pas twintig jaar later kwam het weer goed. Nog steeds wordt hij vaak afgeschilderd als de verrader van Ulrike Meinhof. Het is een opmerkelijk verhaal van een onbekend slachtoffer aan de rand van de geschiedenis.
Erik de Graaf
Rodewald was begin jaren zeventig leraar op een school in Hannover. Een linkse leraar. Hij zat in het landelijk bestuur van de Duitse onderwijsbond en hielp in zijn vrije tijd Amerikaanse deserteurs ontkomen aan de oorlog in Vietnam. Het was ook de tijd van het opkomende terrorisme van de Baader-Meinhofgroep, die zichzelf Rote Armee Fraktion noemde. De eerste generatie van de RAF was sinds 1970 ondergronds. Tot juni 1972 waren 7 doden en 34 gewonden gevallen. Later volgden er nog meer. Baader en Meinhof zorgden voor enorme discussies in links Duitsland. De meningen liepen uiteen van solidariteit via romantische dromerij tot afkeuring. Rodewald had zich als bestuurslid van de onderwijsbond openlijk van het linkse geweld gedistantieerd.
Op 14 juni 1972 werd Rodewald door een voor hem onbekende vrouw benaderd met de vraag of een man en een vrouw voor een paar nachten konden logeren. Ze zouden de volgende dag om 18 uur komen. Het was voor Rodewald geen vreemde vraag, want de Amerikaanse deserteurs kwamen ook vaak zo bij hem terecht. Rodewalds vriendin was in dit geval wantrouwend en had het gevoel dat hier voor de RAF werd gezocht en die wilde ze niet in haar huis hebben. “Nee”, had Rodewald nog gereageerd. “Die komen niet naar iemand die hun methoden net heeft afgekeurd”. Na een lange nacht met hevige discussies twijfelde Rodewald ook. De volgende dag legde hij zijn probleem aan twee vrienden voor. De politie bellen, was hun advies. Deserteurs helpen aan geweld te ontkomen was OK, maar de RAF koos juist voor geweld, vonden zij. De volgende dag rond 18 uur werden een man en een vrouw gearresteerd. De vrouw bleek later de meest gezochte vrouw van Duitsland, Ulrike Meinhof, te zijn.
Rodewald heeft het geweten. Maandenlang moest hij worden bewaakt, jarenlang was hij dagelijks bang dat zijn auto zou ontploffen. De makkers van Ulrike Meinhof zouden wraak op hem kunnen nemen. Zijn baan als leraar moest hij opgeven, omdat gevreesd werd dat zijn school doelwit van een aanslag kon worden. Zijn relatie liep op de klippen, pas twintig jaar later kwam het weer goed. Nog steeds wordt hij vaak afgeschilderd als de verrader van Ulrike Meinhof. Het is een opmerkelijk verhaal van een onbekend slachtoffer aan de rand van de geschiedenis.
Erik de Graaf
zaterdag 13 juni 2009
Bankenbosch
Gedetineerden en gevangenispersoneel voeren gezamenlijk actie tegen de sluiting van de Penitentiaire Inrichting Bankenbosch in 2012. De vorige ontslagronde is nog niet achter de rug en nu krijgen we dit weer, las ik vanochtend in de krant. Ontslagrondes zullen overigens meer de zorg van de cipiers dan van de boeven zijn.
Bankenbosch staat bekend als een unieke inrichting in de Drentse bossen. In een brief van de gedetineerdencommissie, die gisteren in het Dagblad van het Noorden stond, staat dat het op het eerste gezicht op een vakantiekamp lijkt, maar dat die schijn toch bedriegt. Onder strenge voorwaarden wordt op menselijke wijze aan een terugkeer in de samenleving gewerkt. “Bankenbosch geeft eigenwaarde”, stond boven de protestbrief aan staatssecretaris Albayrak.
In september 1948 werd Bankenbosch geopend om het cellentekort op te lossen, dat werd veroorzaakt door een enorme stroom aan Indonesiëweigeraars. Bankenbosch was vanaf het begin een open inrichting met bouwland, vee en werkplaatsen voor de productie van kleding, meubelen en brood. Het werk was gevarieerd en de weigeraars hadden veel mogelijkheden voor gemeenschappelijke activiteiten. Vorig jaar beschreef ik al enkele goede en en slechte herinneringen van de toenmalige bewoners van het kamp.
Het karakter van Bankenbosch is misschien niet zo veranderd, denk ik als ik de verhalen van de gedetineerden van toen en nu lees. Het uiterlijk wel, zoals te zien is op de tekening van Indonesiëweigeraar Bill Goddijn uit 1949 (hierboven) en een eigen foto van 2006 (hieronder).
Erik de Graaf
Bankenbosch staat bekend als een unieke inrichting in de Drentse bossen. In een brief van de gedetineerdencommissie, die gisteren in het Dagblad van het Noorden stond, staat dat het op het eerste gezicht op een vakantiekamp lijkt, maar dat die schijn toch bedriegt. Onder strenge voorwaarden wordt op menselijke wijze aan een terugkeer in de samenleving gewerkt. “Bankenbosch geeft eigenwaarde”, stond boven de protestbrief aan staatssecretaris Albayrak.
In september 1948 werd Bankenbosch geopend om het cellentekort op te lossen, dat werd veroorzaakt door een enorme stroom aan Indonesiëweigeraars. Bankenbosch was vanaf het begin een open inrichting met bouwland, vee en werkplaatsen voor de productie van kleding, meubelen en brood. Het werk was gevarieerd en de weigeraars hadden veel mogelijkheden voor gemeenschappelijke activiteiten. Vorig jaar beschreef ik al enkele goede en en slechte herinneringen van de toenmalige bewoners van het kamp.
Het karakter van Bankenbosch is misschien niet zo veranderd, denk ik als ik de verhalen van de gedetineerden van toen en nu lees. Het uiterlijk wel, zoals te zien is op de tekening van Indonesiëweigeraar Bill Goddijn uit 1949 (hierboven) en een eigen foto van 2006 (hieronder).
Erik de Graaf
vrijdag 12 juni 2009
Fignon en mijn gestolen Gazelle Sport
Oud-wielrenner Laurent Fignon heeft darmkanker in een vergevorderd stadium, maar zegt dat er geen aantoonbaar verband is met eventueel gebruik van verboden middelen. Een subtiele bekentenis van le professeur, zoals zijn bijnaam luidde. Hij droeg tenslotte een bril en dat is net zo zeldzaam als een goed boek in het wielerpeloton.
Voor mij is le professeur onlosmakelijk verbonden met de Colombiaanse klimmer Luis Herrera, de 17e etappe van de Tour naar Alpe d‘Huez én mijn gestolen fiets. In juli 1984 kwam ik terug in Amsterdam van een paar dagen Terschelling met twee Oost-Duitse vrienden in West-Berlijnse ballingschap. Voor mijn huis in de Rustenburgerstraat hingen twee zware fietskettingen rond een regenpijp, maar mijn groene Gazelle Sport was spoorloos verdwenen. Gejat. Vloekend en tierend stampte ik de drie trappen op naar boven, waar ik mijn kleine zwart-wit tv aanzette en briesend de fantastische ontknoping van de bergetappe bekeek.
Herrera won de rit, Fignon kreeg de gele trui. Mijn Berlijnse bezoek verbaasde zich erover dat ik de frustratie over de diefstal van mijn fiets verwerkte met het bekijken van een wielerwedstrijd. De woede zakte snel. We hadden nog een geweldige avond. Hopelijk knapt Fignon toch nog op, al dan niet met aantoonbaar verband met voor wat middelen dan ook.
Erik de Graaf
Voor mij is le professeur onlosmakelijk verbonden met de Colombiaanse klimmer Luis Herrera, de 17e etappe van de Tour naar Alpe d‘Huez én mijn gestolen fiets. In juli 1984 kwam ik terug in Amsterdam van een paar dagen Terschelling met twee Oost-Duitse vrienden in West-Berlijnse ballingschap. Voor mijn huis in de Rustenburgerstraat hingen twee zware fietskettingen rond een regenpijp, maar mijn groene Gazelle Sport was spoorloos verdwenen. Gejat. Vloekend en tierend stampte ik de drie trappen op naar boven, waar ik mijn kleine zwart-wit tv aanzette en briesend de fantastische ontknoping van de bergetappe bekeek.
Herrera won de rit, Fignon kreeg de gele trui. Mijn Berlijnse bezoek verbaasde zich erover dat ik de frustratie over de diefstal van mijn fiets verwerkte met het bekijken van een wielerwedstrijd. De woede zakte snel. We hadden nog een geweldige avond. Hopelijk knapt Fignon toch nog op, al dan niet met aantoonbaar verband met voor wat middelen dan ook.
Erik de Graaf
dinsdag 9 juni 2009
Ohren freimachen
“Ohren freimachen”, snauwde de Oost-Duitse grensbeambte.
Mijn haar was de laatste weken weer over mijn oren gegroeid, waardoor de foto in mijn paspoort blijkbaar niet meer met de werkelijkheid overeenkwam.
“Gut dass ich sie heutmorgen saubergemacht habe”, antwoordde ik, terwijl ik met mijn hand de haren voor mijn rechteroor wegveegde.
“Sauber machen ist des Bürgers Pflicht”, reageerde de man bars. Het was duidelijk dat ik beter verder mijn mond kon houden.
De grensovergangen tussen Oost- en West-Berlijn waren een crime. Voor Nederlanders waren twee overgangen beschikbaar: Checkpoint Charly en de Bahnhof Friedrichstrasse. Ik wisselde ze zoveel mogelijk af. Het voordeel van Checkpoint Charly was dat je tenminste in de buitenlucht stond te wachten. De hal van Bahnhof Friedrichstrasse was om claustrofobisch van te worden. Als ik er aan terugdenk ruik ik nog steeds de benauwde, muffe geur, zie ik de lange wachtrijen en hoor ik de door-en-door chagrijnige grensbeambten.
De vroege zondagochtend van het “Ohren freimachen” had ik voor de benauwde hal gekozen, omdat je van daaruit snel op de S-Bahn naar Alexanderplatz kon stappen. Ik was vroeger dan anders. Het zou mooi weer worden. Met vrienden had ik afgesproken naar hun tuinhuisje aan de rand van Oost-Berlijn te gaan. Aan het eind van de middag waren we weer terug in Prenzlauer Berg. Na het eten was het toch weer zo laat geworden dat ik me naar Friedrichstrasse moest haasten om net voor middernacht doodmoe over de grens terug naar West-Berlijn te kunnen. Mijn Tagesvisum was tot 24.00 uur geldig en geen seconde langer.
“Abend. Ausweis bitte”, zei de grensbeambte.
“Bitte schön”, antwoordde ik lusteloos en ik gaf mijn paspoort zonder de man aan te kijken.
“Und? Sind die Ohren immer noch sauber?”, klonk het luid en goedbedoeld.
Verdomd, dacht ik, dezelfde man als vanochtend. Ik was weer klaar wakker.
“Ach, arbeiten sie immer noch?”, vroeg ik verbaasd.
“Ach nein, ich war zwischendurch mal weg”.
Een enkele keer, het was werkelijk een zeldzaamheid, was er iets van contact en verstandhouding met de Oost-Duitse grensbeambten.
Erik de Graaf
Mijn haar was de laatste weken weer over mijn oren gegroeid, waardoor de foto in mijn paspoort blijkbaar niet meer met de werkelijkheid overeenkwam.
“Gut dass ich sie heutmorgen saubergemacht habe”, antwoordde ik, terwijl ik met mijn hand de haren voor mijn rechteroor wegveegde.
“Sauber machen ist des Bürgers Pflicht”, reageerde de man bars. Het was duidelijk dat ik beter verder mijn mond kon houden.
De grensovergangen tussen Oost- en West-Berlijn waren een crime. Voor Nederlanders waren twee overgangen beschikbaar: Checkpoint Charly en de Bahnhof Friedrichstrasse. Ik wisselde ze zoveel mogelijk af. Het voordeel van Checkpoint Charly was dat je tenminste in de buitenlucht stond te wachten. De hal van Bahnhof Friedrichstrasse was om claustrofobisch van te worden. Als ik er aan terugdenk ruik ik nog steeds de benauwde, muffe geur, zie ik de lange wachtrijen en hoor ik de door-en-door chagrijnige grensbeambten.
De vroege zondagochtend van het “Ohren freimachen” had ik voor de benauwde hal gekozen, omdat je van daaruit snel op de S-Bahn naar Alexanderplatz kon stappen. Ik was vroeger dan anders. Het zou mooi weer worden. Met vrienden had ik afgesproken naar hun tuinhuisje aan de rand van Oost-Berlijn te gaan. Aan het eind van de middag waren we weer terug in Prenzlauer Berg. Na het eten was het toch weer zo laat geworden dat ik me naar Friedrichstrasse moest haasten om net voor middernacht doodmoe over de grens terug naar West-Berlijn te kunnen. Mijn Tagesvisum was tot 24.00 uur geldig en geen seconde langer.
“Abend. Ausweis bitte”, zei de grensbeambte.
“Bitte schön”, antwoordde ik lusteloos en ik gaf mijn paspoort zonder de man aan te kijken.
“Und? Sind die Ohren immer noch sauber?”, klonk het luid en goedbedoeld.
Verdomd, dacht ik, dezelfde man als vanochtend. Ik was weer klaar wakker.
“Ach, arbeiten sie immer noch?”, vroeg ik verbaasd.
“Ach nein, ich war zwischendurch mal weg”.
Een enkele keer, het was werkelijk een zeldzaamheid, was er iets van contact en verstandhouding met de Oost-Duitse grensbeambten.
Erik de Graaf
zondag 7 juni 2009
Der Stasi-Pfarrer
Voor een keer in het Duits, omdat Gerold Hildebrand wilde weten wat ik afgelopen woensdag over hem schreef:
Am 5. Januar 1982 war ich in Jena, eine Brutstätte der „staatsfeindliche Hetze” in der DDR, bei einer Diskussionsverstaltung der Junge Gemeinde. Das Thema des Abends lautete Keine Moneten für Raketen, es war mitten im Kalten Krieg. Ich hatte offensichtlich das Gefühl, etwas besonderes zu erleben. Ein paar Tage später begann ich im Zug einen Bericht, den ich zu Hause auf der Schreibmaschine ausformulierte.
Ich beschrieb die Diskussionen des Abends auf zwei A4-Seiten und bewahrte diese ordentlich für später auf. Zehn Jahre nach meinem Besuch in Jena schickte mir Gerold Hildebrand drei andere A4-Seiten, die er im Stasiunterlagen-Archiv über dieselbe Diskussion gefunden hatte. „Während dieses Abend war auch ein Hollánder anwesend”, schrieb die Stasi. „Von diesem war nur der Vorname Erik bekannt”.
Durch Hillis Fundstück konnte ich die zwei Berichte des Abends miteinander vergleichen. In meinem Bericht steht, dass die Veranstaltung eröffnet wurde mit einem biblischen „Schwerter-zu-Pflugscharen”-Text. Konstantin Stanescu, der Pfarrer, leitete die weitere Diskussion. Er hielt eine kurze Einleitung über die Verteidigungsausgaben der NATO und des Warschauer Paktes, illustriert mit finnischen Statistiken, die wiederum auf britischen basierten. Der Westen gäbe mehr an Rüstung aus als der Osten, stellte Stanescu fest. Ein schiefer Vergleich, fanden andere.
Zur Hälfte des Abends wurde plötzlich ein Aschenbecher geleert, in den Geld gesammelt wurde für Polen. Es war schliesslich kurz nach dem 13. Dezember 1981, an dem das Kriegsrecht ausgerufen wurde. „Münzen und Geldscheine flogen über den Tisch in den Aschenbecher”, lese ich in meinem Bericht. „Zwei Mädchen erklären sich bereit, Produkte einzukaufen und dafür Sorge zu tragen, dass die auch in Polen ankommen. KEIN GELD FÜR DIE MILITÄRDIKTATUR, wird gerufen”.
Es wurde spät. Wir blieben mit einer kleinen Gruppe zurück. Am Ende meines Berichts steht die Antwort auf eine Frage an Konstantin Stanescu, ob er als Pfarrer nach West-Deutschland reisen dürfte. „Ja”, antwortete er, „dann müsste ich aber Privilegien nützen die ihr nicht habt und das möchte ich nicht”. Das schien mir konsequent, ein Mann nach meinem Herzen.
Aber leider wurde der Stasi-Bericht, den ich Jahre später unter Augen bekam, geschrieben von dem Stasi-Informanten Konstantin Stanescu. Der gleiche Pfarrer also. In seinem Bericht gab Stanescu an, dass er die Jugendlichen aufklären wollte, dass der Ursprung der Aufrüstung im Westen lag und „dass die Rüstung im Warschauer-Pakt-Bereich eine notwendige Nachrüstung ist gegenüber der aggressiven Rüstung in den USA”. Offensichtlich verstand das sein Publikum nicht richtig. Stanescu meldete seinen Genossen auch, dass zwei Personen (Käse und Rosti), eine Protestresolution schreiben wollten, in der auch die Abrüstung des Warschauer Paktes gefordert wurde, eventuell sogar eine einseitige.
Stanescu beschreibt auch die Aktion für Polen, aber ohne jegliche Sympathie. Sein Ziel war es ,seine Vorgesetzten zu informieren und „staatsfeindliche Hetze” zu unterbinden, wie es im Stasi-Jargon hiess. Der Spitzel berichtete, dass Ute HINKELDEY (die Grossbuchstaben sind von Stanescu) schon Kontakte zu Polen hatte und beauftragt wurde „die Hilfsaktion zu konkretisieren”. Zwei Jahre später lernte ich Ute erneut kennen. Jetzt lebte sie in West-Berlin, nachdem sie nach endlosen Schikanen durch die Stasi zugestimmt hatte, die DDR mit ihrer Familie zu verlassen. Innerhalb weniger Stunden musste sie das Land verlassen.
Erik de Graaf
Am 5. Januar 1982 war ich in Jena, eine Brutstätte der „staatsfeindliche Hetze” in der DDR, bei einer Diskussionsverstaltung der Junge Gemeinde. Das Thema des Abends lautete Keine Moneten für Raketen, es war mitten im Kalten Krieg. Ich hatte offensichtlich das Gefühl, etwas besonderes zu erleben. Ein paar Tage später begann ich im Zug einen Bericht, den ich zu Hause auf der Schreibmaschine ausformulierte.
Ich beschrieb die Diskussionen des Abends auf zwei A4-Seiten und bewahrte diese ordentlich für später auf. Zehn Jahre nach meinem Besuch in Jena schickte mir Gerold Hildebrand drei andere A4-Seiten, die er im Stasiunterlagen-Archiv über dieselbe Diskussion gefunden hatte. „Während dieses Abend war auch ein Hollánder anwesend”, schrieb die Stasi. „Von diesem war nur der Vorname Erik bekannt”.
Durch Hillis Fundstück konnte ich die zwei Berichte des Abends miteinander vergleichen. In meinem Bericht steht, dass die Veranstaltung eröffnet wurde mit einem biblischen „Schwerter-zu-Pflugscharen”-Text. Konstantin Stanescu, der Pfarrer, leitete die weitere Diskussion. Er hielt eine kurze Einleitung über die Verteidigungsausgaben der NATO und des Warschauer Paktes, illustriert mit finnischen Statistiken, die wiederum auf britischen basierten. Der Westen gäbe mehr an Rüstung aus als der Osten, stellte Stanescu fest. Ein schiefer Vergleich, fanden andere.
Zur Hälfte des Abends wurde plötzlich ein Aschenbecher geleert, in den Geld gesammelt wurde für Polen. Es war schliesslich kurz nach dem 13. Dezember 1981, an dem das Kriegsrecht ausgerufen wurde. „Münzen und Geldscheine flogen über den Tisch in den Aschenbecher”, lese ich in meinem Bericht. „Zwei Mädchen erklären sich bereit, Produkte einzukaufen und dafür Sorge zu tragen, dass die auch in Polen ankommen. KEIN GELD FÜR DIE MILITÄRDIKTATUR, wird gerufen”.
Es wurde spät. Wir blieben mit einer kleinen Gruppe zurück. Am Ende meines Berichts steht die Antwort auf eine Frage an Konstantin Stanescu, ob er als Pfarrer nach West-Deutschland reisen dürfte. „Ja”, antwortete er, „dann müsste ich aber Privilegien nützen die ihr nicht habt und das möchte ich nicht”. Das schien mir konsequent, ein Mann nach meinem Herzen.
Aber leider wurde der Stasi-Bericht, den ich Jahre später unter Augen bekam, geschrieben von dem Stasi-Informanten Konstantin Stanescu. Der gleiche Pfarrer also. In seinem Bericht gab Stanescu an, dass er die Jugendlichen aufklären wollte, dass der Ursprung der Aufrüstung im Westen lag und „dass die Rüstung im Warschauer-Pakt-Bereich eine notwendige Nachrüstung ist gegenüber der aggressiven Rüstung in den USA”. Offensichtlich verstand das sein Publikum nicht richtig. Stanescu meldete seinen Genossen auch, dass zwei Personen (Käse und Rosti), eine Protestresolution schreiben wollten, in der auch die Abrüstung des Warschauer Paktes gefordert wurde, eventuell sogar eine einseitige.
Stanescu beschreibt auch die Aktion für Polen, aber ohne jegliche Sympathie. Sein Ziel war es ,seine Vorgesetzten zu informieren und „staatsfeindliche Hetze” zu unterbinden, wie es im Stasi-Jargon hiess. Der Spitzel berichtete, dass Ute HINKELDEY (die Grossbuchstaben sind von Stanescu) schon Kontakte zu Polen hatte und beauftragt wurde „die Hilfsaktion zu konkretisieren”. Zwei Jahre später lernte ich Ute erneut kennen. Jetzt lebte sie in West-Berlin, nachdem sie nach endlosen Schikanen durch die Stasi zugestimmt hatte, die DDR mit ihrer Familie zu verlassen. Innerhalb weniger Stunden musste sie das Land verlassen.
Erik de Graaf
Verkiezingsopkomst en legitimatieplicht
De opkomst bij de Europese verkiezingen van afgelopen donderdag viel tegen, zelfs ten opzichte van de treurige 40% van vijf jaar geleden. In de afgelopen dagen ben ik drie keer aangesproken door mensen, die niet konden of mochten stemmen, omdat ze geen geldig legitimatiebewijs (bij zich) hadden. De eerste had helemaal geen legitimatiebewijs, de tweede kon het niet vinden en bij de derde was het paspoort al twee jaar verlopen.
Sinds enkele jaren wordt iedereen geacht zich op elk moment te kunnen legitimeren. In het kader van de strijd tegen terrorisme en criminaliteit kon die legitimatieplicht er eindelijk politiek doorgedrukt worden. Bij de verkiezingen van donderdag was iedere kiezer voor het eerst verplicht een geldig legitimatiebewijs te tonen. De voorlichting daarover was niet helder.
Ik vermoed dat veel kiezers niet van die wijziging op de hoogte waren en door het stembureau zijn geweigerd. Niet iedereen zal de moeite hebben genomen om even naar huis te gaan om de juiste papieren op te halen. Veel mensen hebben bovendien niets eens een paspoort, ID-kaart of rijbewijs. Alexander Pechtold van D66 noemde de legitimatieplicht bij de Europese verkiezingen afgelopen dinsdag al een ondoordacht experiment en verwachtte dat 150.000 opgeroepen kiezers daardoor niet konden stemmen. In 2004 kreeg de Christenunie voor 279.000 stemmen twee zetels.
Ik ben benieuwd hoe vaak stembureaus “nee” hebben verkocht en ook hoe soepel stembureaus met de nieuwe regel zijn omgegaan. Weet iemand het?
Erik de Graaf
Sinds enkele jaren wordt iedereen geacht zich op elk moment te kunnen legitimeren. In het kader van de strijd tegen terrorisme en criminaliteit kon die legitimatieplicht er eindelijk politiek doorgedrukt worden. Bij de verkiezingen van donderdag was iedere kiezer voor het eerst verplicht een geldig legitimatiebewijs te tonen. De voorlichting daarover was niet helder.
Ik vermoed dat veel kiezers niet van die wijziging op de hoogte waren en door het stembureau zijn geweigerd. Niet iedereen zal de moeite hebben genomen om even naar huis te gaan om de juiste papieren op te halen. Veel mensen hebben bovendien niets eens een paspoort, ID-kaart of rijbewijs. Alexander Pechtold van D66 noemde de legitimatieplicht bij de Europese verkiezingen afgelopen dinsdag al een ondoordacht experiment en verwachtte dat 150.000 opgeroepen kiezers daardoor niet konden stemmen. In 2004 kreeg de Christenunie voor 279.000 stemmen twee zetels.
Ik ben benieuwd hoe vaak stembureaus “nee” hebben verkocht en ook hoe soepel stembureaus met de nieuwe regel zijn omgegaan. Weet iemand het?
Erik de Graaf
Op kamp met de Stasi
In de jaren tachtig organiseerde de Werkgroep Antimilitarisme Overal zomerkampjes in Oost-Europa. Kritische linkse jongeren uit Oost en West leerden elkaar wat beter leerden kennen door bij een kampvuur urenlang over oorlog, vrede, mensenrechten en het dagelijkse leven te discussiëren. Bij de organisatie was voorzichtigheid geboden, want de Stasi lag altijd op de loer. Toch bleek ze bij lezing van het dossier veel te weten, maar gelukkig toch niet alles.
Het begon ermee dat Sinico Schönfeld in mei 1985 per ongeluk het discussiestuk te lezen kreeg, dat die zomer op twee campings in Tsjechoslowakije zou worden besproken. Schönfeld werkte heimelijk voor de Stasi en sloeg alarm. Bij de Stasi vonden ze dat het discussiestuk een uitgesproken pacifistisch karakter had en bovendien ‘pseudo-marxistische’ stellingen bevatte. Ze stelde zich tot doel de verdere uitwerking van het stuk te verhinderen en de smokkel ervan naar het buitenland te voorkomen. Ook wilde de Stasi, in samenwerking met de Tsjechische broederdienst, de kampjes in Tsjechoslowakije verhinderen. Om de maatregelen bespreken door te spreken werd op 2 juli 1985 een vergadering belegd bij de grensovergang Zinnwald. Blijkbaar vonden ze ons wel heel erg gevaarlijk.
Twee dagen later reisde Uwe Bastian, met wie ik eerder dat jaar in Praag Tsjechen voor het kampje had gemobiliseerd, met Karl Otto Launicke en Sinico Schönfeld naar Steken in Tsjechoslowakije. Kort voor de grens stapten Bastian en Schönfeld uit de Trabant van Launicke om individueel van elkaar over de grens te gaan. Launicke reed verder en zou in het eerste Tsjechische dorp wachten. Dat leek veiliger, ze konden maar beter niet met zijn drieën gezien worden. Bastian mocht wel de Oost-Duitse grens over, maar werd aan de andere kant drieënhalf uur door de Tsjechen gecontroleerd. Schönfeld en Launicke werden al aan de DDR-kant van de grens tegengehouden. Na een half uur kregen ze te horen dat ze de DDR niet mochten verlaten. De twee konden terug naar Berlijn. Launicke reageerde zeer verbaasd, zo blijkt uit het verslag dat Schönfeld later aan de Stasi deed. Op zijn beurt vertelde Schönfeld aan Launicke er niets van te begrijpen. Later bleek dat ze allebei, zonder het van elkaar te weten, voor de Stasi werkten. Van de drie kwam alleen Bastian op de camping in Steken aan. Gelukkig waren daar ook andere Oostduitsers, die de discussiestukken overigens zonder problemen over de grens hadden gesmokkeld.
Door het uitreisverbod van de twee Stasi-spionnen moest hun betrouwbaarheid bij de andere deelnemers aan het kampje blijken. Uwe Bastian moest daardoor juist onder verdenking komen te staan. De gang van zaken leidde in Steken inderdaad tot verwarring. De controle in Steken was de taak van de Tsjechische geheime dienst. In het evaluatieverslag van de Stasi staat dat het de groep was opgevallen dat bij de ingang van de camping nogal demonstratief door de politie werd gecontroleerd. Zelfs de Tsjechen stonden verbaasd. Buiten de camping werden ze steeds door een Skoda werden gevolgd, maar ook op de camping was controle overduidelijk: twee duidelijk onervaren kampeerders op spierwitte sportschoenen en met een spiksplinternieuwe kampeeruitrusting waren niet uit het blikveld weg te slaan. Op de foto kun je dat op de achtergrond mooi zien.
Erik de Graaf
Het begon ermee dat Sinico Schönfeld in mei 1985 per ongeluk het discussiestuk te lezen kreeg, dat die zomer op twee campings in Tsjechoslowakije zou worden besproken. Schönfeld werkte heimelijk voor de Stasi en sloeg alarm. Bij de Stasi vonden ze dat het discussiestuk een uitgesproken pacifistisch karakter had en bovendien ‘pseudo-marxistische’ stellingen bevatte. Ze stelde zich tot doel de verdere uitwerking van het stuk te verhinderen en de smokkel ervan naar het buitenland te voorkomen. Ook wilde de Stasi, in samenwerking met de Tsjechische broederdienst, de kampjes in Tsjechoslowakije verhinderen. Om de maatregelen bespreken door te spreken werd op 2 juli 1985 een vergadering belegd bij de grensovergang Zinnwald. Blijkbaar vonden ze ons wel heel erg gevaarlijk.
Twee dagen later reisde Uwe Bastian, met wie ik eerder dat jaar in Praag Tsjechen voor het kampje had gemobiliseerd, met Karl Otto Launicke en Sinico Schönfeld naar Steken in Tsjechoslowakije. Kort voor de grens stapten Bastian en Schönfeld uit de Trabant van Launicke om individueel van elkaar over de grens te gaan. Launicke reed verder en zou in het eerste Tsjechische dorp wachten. Dat leek veiliger, ze konden maar beter niet met zijn drieën gezien worden. Bastian mocht wel de Oost-Duitse grens over, maar werd aan de andere kant drieënhalf uur door de Tsjechen gecontroleerd. Schönfeld en Launicke werden al aan de DDR-kant van de grens tegengehouden. Na een half uur kregen ze te horen dat ze de DDR niet mochten verlaten. De twee konden terug naar Berlijn. Launicke reageerde zeer verbaasd, zo blijkt uit het verslag dat Schönfeld later aan de Stasi deed. Op zijn beurt vertelde Schönfeld aan Launicke er niets van te begrijpen. Later bleek dat ze allebei, zonder het van elkaar te weten, voor de Stasi werkten. Van de drie kwam alleen Bastian op de camping in Steken aan. Gelukkig waren daar ook andere Oostduitsers, die de discussiestukken overigens zonder problemen over de grens hadden gesmokkeld.
Door het uitreisverbod van de twee Stasi-spionnen moest hun betrouwbaarheid bij de andere deelnemers aan het kampje blijken. Uwe Bastian moest daardoor juist onder verdenking komen te staan. De gang van zaken leidde in Steken inderdaad tot verwarring. De controle in Steken was de taak van de Tsjechische geheime dienst. In het evaluatieverslag van de Stasi staat dat het de groep was opgevallen dat bij de ingang van de camping nogal demonstratief door de politie werd gecontroleerd. Zelfs de Tsjechen stonden verbaasd. Buiten de camping werden ze steeds door een Skoda werden gevolgd, maar ook op de camping was controle overduidelijk: twee duidelijk onervaren kampeerders op spierwitte sportschoenen en met een spiksplinternieuwe kampeeruitrusting waren niet uit het blikveld weg te slaan. Op de foto kun je dat op de achtergrond mooi zien.
Erik de Graaf
vrijdag 5 juni 2009
Allemaal winnaars
Opvallend na verkiezingsuitslagen is dat er toch altijd vooral tevreden gezichten te zien zijn. De winnaars kost het uiteraard geen enkele moeite vrolijke gezichten te trekken, de verliezers richten zich op de lichtpuntjes. Voor hen is er altijd wel een vergelijking met het verleden te vinden, die de huidige uitslag in een gunstiger licht plaatst.
Gisteren was dat niet anders dan anders. Wilders en Pechtold glommen van trots. Hun partijen hebben flink gewonnen. Het CDA troostte zich met een relatief klein verlies, maar benadrukte vooral de grootste partij te zijn gebleven. De VVD vierde dat ze niet was weggevaagd. De PVV had de oud-liberalen weliswaar overvleugeld, maar de PVV had de VVD niet leeggegeten. Van Baalen en Rutte waren het over eens dat de VVD weer helemaal terug was.
In de linkse hoek waren winnaars en verliezers te vinden. PvdA-lijsttrekker Thijs Berman maakte het bont. Hem hoorde ik gisteravond (toen hij nog van vier zetels uitging) moed putten uit het feit dat het nóg erger had kunnen zijn. De PvdA verloor dik 10%, maar won blijkbaar ten opzichte van de nog slechtere opiniepeilingen. Agnes Kant hoorde ik zeggen dat dit weer een overwinning van de SP was. Ja, ten opzichte van de vorige Europese verkiezingen. Met de uitslag van de laatste kamerverkiezingen erbij zal ook Agnes Kant teleurstelling hebben moeten wegslikken. Nog niet de helft van het percentage van toen.
Een bijzondere overwinning vierde Femke Halsema in het afsluitende televisiedebat van gisteravond. GroenLinks had echt gewonnen, maar discussieleider Ferry Mingelen had dat niet goed door omdat hij de juiste cijfers niet voor zich had. Nee hoor, zei Femke terecht. Van 7,4% naar 8,8%. “En”, vervolgde ze, “als je de percentages van D66 en GroenLinks bij elkaar optelt zijn we zelfs groter dan de PVV”. Tja, zo kan ik het ook. Wilders reageerde smalend, een beetje terecht dit keer.
Erik de Graaf
Gisteren was dat niet anders dan anders. Wilders en Pechtold glommen van trots. Hun partijen hebben flink gewonnen. Het CDA troostte zich met een relatief klein verlies, maar benadrukte vooral de grootste partij te zijn gebleven. De VVD vierde dat ze niet was weggevaagd. De PVV had de oud-liberalen weliswaar overvleugeld, maar de PVV had de VVD niet leeggegeten. Van Baalen en Rutte waren het over eens dat de VVD weer helemaal terug was.
In de linkse hoek waren winnaars en verliezers te vinden. PvdA-lijsttrekker Thijs Berman maakte het bont. Hem hoorde ik gisteravond (toen hij nog van vier zetels uitging) moed putten uit het feit dat het nóg erger had kunnen zijn. De PvdA verloor dik 10%, maar won blijkbaar ten opzichte van de nog slechtere opiniepeilingen. Agnes Kant hoorde ik zeggen dat dit weer een overwinning van de SP was. Ja, ten opzichte van de vorige Europese verkiezingen. Met de uitslag van de laatste kamerverkiezingen erbij zal ook Agnes Kant teleurstelling hebben moeten wegslikken. Nog niet de helft van het percentage van toen.
Een bijzondere overwinning vierde Femke Halsema in het afsluitende televisiedebat van gisteravond. GroenLinks had echt gewonnen, maar discussieleider Ferry Mingelen had dat niet goed door omdat hij de juiste cijfers niet voor zich had. Nee hoor, zei Femke terecht. Van 7,4% naar 8,8%. “En”, vervolgde ze, “als je de percentages van D66 en GroenLinks bij elkaar optelt zijn we zelfs groter dan de PVV”. Tja, zo kan ik het ook. Wilders reageerde smalend, een beetje terecht dit keer.
Erik de Graaf
donderdag 4 juni 2009
Erst das Fressen, dann die Moral...
De vierde juni is vandaag precies twintig jaar een datum die je nooit meer vergeet. Vorig jaar, toen vlak voor de Olympische Spelen, herdacht ik met dé beroemde foto van het Plein van de Hemelse Vrede. Gisteren publiceerde Ruben L. Oppenheimer deze cartoon in de NRC.
Balkenende laat zich chanteren door Chinezen en wil de Dalai Lama niet ontmoeten uit vrees voor economische sancties. Normen en waarden, wie had het erover? Vrijheid van meningsuiting? Nee, voor de Nederlandse regering komt de moraal er in dit geval achteraan gehinkeld. Brecht zei het al: "erst das Fressen..."
Erik de Graaf
Balkenende laat zich chanteren door Chinezen en wil de Dalai Lama niet ontmoeten uit vrees voor economische sancties. Normen en waarden, wie had het erover? Vrijheid van meningsuiting? Nee, voor de Nederlandse regering komt de moraal er in dit geval achteraan gehinkeld. Brecht zei het al: "erst das Fressen..."
Erik de Graaf
RED HET INWENDIGE OOR (2)
Het inwendige oor blijft de gemoederen bezighouden. Bekijk de beelden van RTV Noord van gisteravond. Opvallend nieuwsfeit is dat de KPN geen commentaar wil geven.
Lees ook mijn eerdere blogs over dit heikele onderwerp:
- RED HET INWENDIGE OOR: met solidariteit uit Hongkong :-)
- WARFFUM 22.05.62
Erik de Graaf
Lees ook mijn eerdere blogs over dit heikele onderwerp:
- RED HET INWENDIGE OOR: met solidariteit uit Hongkong :-)
- WARFFUM 22.05.62
Erik de Graaf
woensdag 3 juni 2009
De Stasi-dominee
Op 5 januari 1982 woonde ik in Jena, een broeinest van “staatsvijandelijke hetze” in de DDR, een discussieavond in een kerkelijke jongerengroep bij. Keine Moneten für Raketen (“geen poen voor raketten”) was het thema midden in de Koude Oorlog. Ik had blijkbaar het gevoel iets bijzonders bij te wonen. Een paar dagen later schreef ik in de trein naar huis een verslag, dat ik thuis keurig uittypte.
Ik beschreef de discussies van die avond op twee A-4’tjes en bewaarde ze keurig voor later. Tien jaar na mijn bezoek aan Jena stuurde Gerold Hildebrand me drie andere A4’tjes, die hij in het Stasi-archief over dezelfde discussie had gevonden. “Tijdens de avond was ook een Hollander aanwezig”, schreef de Stasi. “Von diesem war nur der Vorname Erik bekannt”.
Door Hilli’s vondst kon ik twee verslagen van één avond met elkaar vergelijken. In mijn verslag lees ik dat de bijeenkomst geopend werd met een praatje over de bijbelse “van-zwaarden-tot- ploegijzers”-tekst. Dominee Konstantin Stanescu (zie foto) leidde de verdere discussies. Hij hield zelf een korte inleiding over defensie-uitgaven van de NAVO en het Warschau Pact, geïllustreerd met Finse cijfers, die weer van Britse cijfers waren afgeleid. Het westen gaf veel meer uit bewapening dan het oosten, concludeerde Stanescu. Een lastige vergelijking, vonden anderen.
Halverwege de avond werd ineens een asbak geleegd. Geldinzameling voor Polen, het was tenslotte kort na het verbod van Solidarnosc in december 1981. “Munten en bankbiljetten vliegen over de tafel de asbak in”, lees ik in mijn verslag. “Twee meisjes nemen op zich dat er goederen gekocht worden en dat die ook in Polen terechtkomen. GEEN GELD VOOR DE MILITAIRE DICTATUUR, wordt er geroepen”.
Het werd laat. We bleven met een klein groepje achter. Ik beëindigde mijn verslag met het antwoord op een vraag aan Konstantin Stanescu of hij als dominee naar West-Duitsland zou mogen reizen. “Ja”, antwoordde hij, “maar dan moet ik gebruik maken van privileges die jullie niet hebben en dat wil ik niet.” Dat leek me consequent, een man naar mijn hart.
Maar helaas. Het Stasi-verslag dat ik tien jaar later onder ogen kreeg was geschreven door de Stasi-informant Konstantin Stanescu. De dominee dus. In het verslag gaf Stanescu aan dat hij de jongeren duidelijk wilde maken dat de oorsprong van de wapenwedloop overduidelijk in het westen lag en dat de bewapening van het Warschau Pact een noodzakelijke inhaalslag was (Nachrüstung) om de Verenigde Staten militair bij te benen. Blijkbaar was dat niet goed door zijn publiek begrepen, want Stanescu meldde zijn kameraden teleurgesteld dat twee personen (volgens het verslag “buiten de orde om”) een protestbrief wilden schrijven, waarin ook ontwapening van het Warschau Pact werd geëist, eventueel zelfs eenzijdig.
Stanescu beschrijft net als ik de actie voor Polen, maar zonder sympathie. Zijn doel was het informeren van zijn bazen over staatsvijandelijke acties, zoals dat in Stasi-jargon heette. De spion berichtte dat Ute HINKELDEY (de hoofdletters zijn van Stanescu) al contacten met Polen had en de opdracht kreeg de “Hilfsaktion zu konkretisieren”. Twee jaar later leerde ik Ute opnieuw kennen. Nu in West-Berlijn, nadat ze er na eindeloze pesterijen van de Stasi mee had ingestemd de DDR met haar gezin te verlaten. Over privileges gesproken.
Erik de Graaf
Ik beschreef de discussies van die avond op twee A-4’tjes en bewaarde ze keurig voor later. Tien jaar na mijn bezoek aan Jena stuurde Gerold Hildebrand me drie andere A4’tjes, die hij in het Stasi-archief over dezelfde discussie had gevonden. “Tijdens de avond was ook een Hollander aanwezig”, schreef de Stasi. “Von diesem war nur der Vorname Erik bekannt”.
Door Hilli’s vondst kon ik twee verslagen van één avond met elkaar vergelijken. In mijn verslag lees ik dat de bijeenkomst geopend werd met een praatje over de bijbelse “van-zwaarden-tot- ploegijzers”-tekst. Dominee Konstantin Stanescu (zie foto) leidde de verdere discussies. Hij hield zelf een korte inleiding over defensie-uitgaven van de NAVO en het Warschau Pact, geïllustreerd met Finse cijfers, die weer van Britse cijfers waren afgeleid. Het westen gaf veel meer uit bewapening dan het oosten, concludeerde Stanescu. Een lastige vergelijking, vonden anderen.
Halverwege de avond werd ineens een asbak geleegd. Geldinzameling voor Polen, het was tenslotte kort na het verbod van Solidarnosc in december 1981. “Munten en bankbiljetten vliegen over de tafel de asbak in”, lees ik in mijn verslag. “Twee meisjes nemen op zich dat er goederen gekocht worden en dat die ook in Polen terechtkomen. GEEN GELD VOOR DE MILITAIRE DICTATUUR, wordt er geroepen”.
Het werd laat. We bleven met een klein groepje achter. Ik beëindigde mijn verslag met het antwoord op een vraag aan Konstantin Stanescu of hij als dominee naar West-Duitsland zou mogen reizen. “Ja”, antwoordde hij, “maar dan moet ik gebruik maken van privileges die jullie niet hebben en dat wil ik niet.” Dat leek me consequent, een man naar mijn hart.
Maar helaas. Het Stasi-verslag dat ik tien jaar later onder ogen kreeg was geschreven door de Stasi-informant Konstantin Stanescu. De dominee dus. In het verslag gaf Stanescu aan dat hij de jongeren duidelijk wilde maken dat de oorsprong van de wapenwedloop overduidelijk in het westen lag en dat de bewapening van het Warschau Pact een noodzakelijke inhaalslag was (Nachrüstung) om de Verenigde Staten militair bij te benen. Blijkbaar was dat niet goed door zijn publiek begrepen, want Stanescu meldde zijn kameraden teleurgesteld dat twee personen (volgens het verslag “buiten de orde om”) een protestbrief wilden schrijven, waarin ook ontwapening van het Warschau Pact werd geëist, eventueel zelfs eenzijdig.
Stanescu beschrijft net als ik de actie voor Polen, maar zonder sympathie. Zijn doel was het informeren van zijn bazen over staatsvijandelijke acties, zoals dat in Stasi-jargon heette. De spion berichtte dat Ute HINKELDEY (de hoofdletters zijn van Stanescu) al contacten met Polen had en de opdracht kreeg de “Hilfsaktion zu konkretisieren”. Twee jaar later leerde ik Ute opnieuw kennen. Nu in West-Berlijn, nadat ze er na eindeloze pesterijen van de Stasi mee had ingestemd de DDR met haar gezin te verlaten. Over privileges gesproken.
Erik de Graaf
RED HET INWENDIGE OOR
Het is leuk als je blog soms iets bewerkt. Bijna twee weken geleden schreef ik over een verwaarloosd monument met de prozaïsche naam “het inwendige oor”. Het staat in Warffum en herinnert aan de aansluiting van het dorp op het Nederlandse geautomatiseerde telefoonnet op 22 mei 1962. Als tweede land ter wereld was in Nederland daarmee volledig geautomatiseerd. Voor binnenlands telefoonverkeer kwam er geen telefonist of telefoniste meer aan te pas.
Naar aanleiding van mijn blog besteedt het Dagblad van het Noorden vandaag aandacht aan de verwaarloosde toestand van het “het inwendige oor”. Het tekst op het monument van Adriaan Roland Holst is mettertijd onleesbaar geworden, het plantsoentje wordt slecht onderhouden. De eigenaar, de huidige KPN, maakt het allemaal niet veel uit. Heeft er in ieder geval geen cent voor over. Dorpsbelangen maakt zich gelukkig wel zorgen. Hopelijk gaat er nu toch iets gebeuren. RED HET INWENDIGE OOR!
Erik de Graaf
Naar aanleiding van mijn blog besteedt het Dagblad van het Noorden vandaag aandacht aan de verwaarloosde toestand van het “het inwendige oor”. Het tekst op het monument van Adriaan Roland Holst is mettertijd onleesbaar geworden, het plantsoentje wordt slecht onderhouden. De eigenaar, de huidige KPN, maakt het allemaal niet veel uit. Heeft er in ieder geval geen cent voor over. Dorpsbelangen maakt zich gelukkig wel zorgen. Hopelijk gaat er nu toch iets gebeuren. RED HET INWENDIGE OOR!
Erik de Graaf
dinsdag 2 juni 2009
Zonder zorg
Op 2 juni 1967 werd een demonstrant tegen het staatsbezoek van de sjah van Perzië aan West-Berlijn in een Berlijnse Hinterhof van dichtbij en in koele bloede door een politieagent door het hoofd geschoten. Het was het begin van een golf van politiek geweld in West-Duitsland.
Als kind al was ik al onder de indruk van de foto’s van de doodgeschoten demonstrant. Ook zijn naam Benno Ohnesorg vond ik er een om nooit te vergeten. Lang heb ik me afgevraagd wat die Ohnesorg nou voor een persoon was. In 2005 las ik de roman Der Freund und der Fremde van de Duitse schrijver Uwe Timm. Aan het begin van de jaren zestig had de schrijver samen met Ohnesorg op school in Braunschweig gezeten. Dat ze allebei wat ouder dan hun medeleerlingen waren schiep een band. Uwe Timm beschrijft zijn vroegere vriend als een zachtaardige, schrijvende en schilderende jongeman. Samen lazen ze zich dwars door de wereldliteratuur heen en lieten ze elkaar hun gedichten lezen. Benno Ohnesorg was Uwe Timms eerste lezer.
In niets leek Ohnesorg op een politieke herrieschopper, die zichzelf op een demonstratie in problemen kon brengen. Integendeel: de politieagent moet een heethoofd zijn geweest, dat in zijn aartsconservatieve woede een slachtoffer zocht. Opgehitst door de Bild Zeitung, zoals lang werd gedacht en nog steeds niet uit te sluiten valt. Maar inmiddels weten we ook dat de schutter een West-Duitse politieagent in Oost-Duitse Stasi-dienst was. Voor Ohnesorg maakte het niet veel uit. Hij was gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Op de allereerste demonstratie van zijn leven.
Erik de Graaf
Als kind al was ik al onder de indruk van de foto’s van de doodgeschoten demonstrant. Ook zijn naam Benno Ohnesorg vond ik er een om nooit te vergeten. Lang heb ik me afgevraagd wat die Ohnesorg nou voor een persoon was. In 2005 las ik de roman Der Freund und der Fremde van de Duitse schrijver Uwe Timm. Aan het begin van de jaren zestig had de schrijver samen met Ohnesorg op school in Braunschweig gezeten. Dat ze allebei wat ouder dan hun medeleerlingen waren schiep een band. Uwe Timm beschrijft zijn vroegere vriend als een zachtaardige, schrijvende en schilderende jongeman. Samen lazen ze zich dwars door de wereldliteratuur heen en lieten ze elkaar hun gedichten lezen. Benno Ohnesorg was Uwe Timms eerste lezer.
In niets leek Ohnesorg op een politieke herrieschopper, die zichzelf op een demonstratie in problemen kon brengen. Integendeel: de politieagent moet een heethoofd zijn geweest, dat in zijn aartsconservatieve woede een slachtoffer zocht. Opgehitst door de Bild Zeitung, zoals lang werd gedacht en nog steeds niet uit te sluiten valt. Maar inmiddels weten we ook dat de schutter een West-Duitse politieagent in Oost-Duitse Stasi-dienst was. Voor Ohnesorg maakte het niet veel uit. Hij was gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Op de allereerste demonstratie van zijn leven.
Erik de Graaf
maandag 1 juni 2009
Bij Bomans op Rottumerplaat
In 1971 had Rottumerplaat twee weken lang twee prominente bewoners. Om de beurt bivakkeerden de schrijvers Godfried Bomans en Jan Wolkers een weekje eenzaam op het Waddeneiland boven de Groningse kust. Vanuit Hotel de Breedenborg bij Warffum onderhield Willem Ruis tweemaal per dag voor Hilversum 2 het contact met de vaste wal. Beide schrijvers publiceerden later hun dagboek van Rottumerplaat.
Het doel was na te gaan hoe “sociale dieren” als Bomans en Wolkers reageerden als ze een week lang verstoken bleven van alle communicatie, met uitzondering dus van de korte gesprekjes voor de radio. Om het experiment te doen slagen werden wadlopers en vaarrecreanten dringend verzocht de rust op Rottumerplaat niet te verstoren.
Godfried Bomans kreeg de primeur. Op zaterdag 10 juli 1971 bracht de garnalenvisser Klaas Meijer hem naar Rottumerplaat. Na de laatste instructies voer de UQ 10 terug naar de thuishaven Noordpolderzijl. In zijn Dagboek van Rottumerplaat beschreef Bomans hoe hij de boot met een verrekijker zolang mogelijk nakeek. Daarna was hij echt alleen. Hoewel, al na een uur eenzaamheid zag Bomans “vier paaltjes op de horizon staan die er eerst niet waren”. Het bleken drie mannen en een vrouw uit Warffum te zijn, die de eenzame eilandbewoner van dichtbij wilden bekijken. Nadat Bomans op dringend verzoek zijn naam op de schouders van één van de mannen had geschreven vertrokken ze weer.
Daarna kon het avontuur echt beginnen. Althans, dat dacht Bomans. “Het bezoek heeft toch veel verstoord”, gaf hij toe in zijn later met terugblik geschreven Dagboek. Blijkbaar had het hem ervan doordrongen dat hij weliswaar alléén op het eiland was, maar niet onbereikbaar. Het werd afzien voor Bomans. De eerste nacht sliep hij slecht door het gekrijs van de meeuwen. Daarna voelde hij een week lang zich ziek. Stoppen wilde hij echter niet, omdat de reden volgens hem toch niet geloofd zou worden. Kwetsbaar en angstig was hij op het onbewoonde eiland. Later is dat wel in verband gebracht met de doodsbedreigingen, waarmee hij eerder dat jaar was geconfronteerd. Het bezoek van de Warffumers gaf Bomans het gevoel niet veilig te zijn op Rottumerplaat. Op zaterdag 17 juli 1971 was hij dan ook dolgelukkig door Wolkers te worden afgelost. “Hij is meer mens van de natuur”, citeerde het Nieuwsblad van het Noorden Bomans, “zelf blijf ik toch een Haarlemse meneer die langs het strand wandelt”.
Ik heb indertijd geprobeerd te achterhalen wie nu die vier Warffumers waren, die Bomans verrasten. Niemand kan het me vertellen. Blijkbaar ging het verhaal 35 jaar geleden niet als een lopend vuurtje door het dorp. Misschien was Bomans onnauwkeurig en maakte hij er ten onrechte Warffumers van. Tenslotte zag hij in de verte ook het eiland Bornholm liggen, wat toch nogal sterk is, omdat dat toen ook al in de Oostzee lag (hij zal Borkum hebben bedoeld). Het zou aardig zijn als de vier zich alsnog zouden melden. Ze hebben heeft vast een leuk verhaal te vertellen. Aanwijzingen die leiden tot de “opsporing” zijn ook van harte welkom.
Erik de Graaf
PS: dit stukje is uit 2006. N.a.v. een reactie van Bomansdeskundige Jac Aarts op een stukje uit 2008 plaats ik het nu hier.
Het doel was na te gaan hoe “sociale dieren” als Bomans en Wolkers reageerden als ze een week lang verstoken bleven van alle communicatie, met uitzondering dus van de korte gesprekjes voor de radio. Om het experiment te doen slagen werden wadlopers en vaarrecreanten dringend verzocht de rust op Rottumerplaat niet te verstoren.
Godfried Bomans kreeg de primeur. Op zaterdag 10 juli 1971 bracht de garnalenvisser Klaas Meijer hem naar Rottumerplaat. Na de laatste instructies voer de UQ 10 terug naar de thuishaven Noordpolderzijl. In zijn Dagboek van Rottumerplaat beschreef Bomans hoe hij de boot met een verrekijker zolang mogelijk nakeek. Daarna was hij echt alleen. Hoewel, al na een uur eenzaamheid zag Bomans “vier paaltjes op de horizon staan die er eerst niet waren”. Het bleken drie mannen en een vrouw uit Warffum te zijn, die de eenzame eilandbewoner van dichtbij wilden bekijken. Nadat Bomans op dringend verzoek zijn naam op de schouders van één van de mannen had geschreven vertrokken ze weer.
Daarna kon het avontuur echt beginnen. Althans, dat dacht Bomans. “Het bezoek heeft toch veel verstoord”, gaf hij toe in zijn later met terugblik geschreven Dagboek. Blijkbaar had het hem ervan doordrongen dat hij weliswaar alléén op het eiland was, maar niet onbereikbaar. Het werd afzien voor Bomans. De eerste nacht sliep hij slecht door het gekrijs van de meeuwen. Daarna voelde hij een week lang zich ziek. Stoppen wilde hij echter niet, omdat de reden volgens hem toch niet geloofd zou worden. Kwetsbaar en angstig was hij op het onbewoonde eiland. Later is dat wel in verband gebracht met de doodsbedreigingen, waarmee hij eerder dat jaar was geconfronteerd. Het bezoek van de Warffumers gaf Bomans het gevoel niet veilig te zijn op Rottumerplaat. Op zaterdag 17 juli 1971 was hij dan ook dolgelukkig door Wolkers te worden afgelost. “Hij is meer mens van de natuur”, citeerde het Nieuwsblad van het Noorden Bomans, “zelf blijf ik toch een Haarlemse meneer die langs het strand wandelt”.
Ik heb indertijd geprobeerd te achterhalen wie nu die vier Warffumers waren, die Bomans verrasten. Niemand kan het me vertellen. Blijkbaar ging het verhaal 35 jaar geleden niet als een lopend vuurtje door het dorp. Misschien was Bomans onnauwkeurig en maakte hij er ten onrechte Warffumers van. Tenslotte zag hij in de verte ook het eiland Bornholm liggen, wat toch nogal sterk is, omdat dat toen ook al in de Oostzee lag (hij zal Borkum hebben bedoeld). Het zou aardig zijn als de vier zich alsnog zouden melden. Ze hebben heeft vast een leuk verhaal te vertellen. Aanwijzingen die leiden tot de “opsporing” zijn ook van harte welkom.
Erik de Graaf
PS: dit stukje is uit 2006. N.a.v. een reactie van Bomansdeskundige Jac Aarts op een stukje uit 2008 plaats ik het nu hier.
Abonneren op:
Posts (Atom)