In
het archief van Guitje Klaassen van Dijk, de voogd van Rottumeroog van 1865 tot 1908, vond
ik pas een ansichtkaart met zijn beste wensen voor het nieuwe jaar. Ook ik wens
iedereen een voorspoedig 2015 en hoop “dat ik u nog dikwerf op den Nieuwjaarsdag
mag schrijven”.
Eeuwenlang
werd het Groningse eiland Rottumeroog in opdracht van rijk en provincie beheerd
door de voogden van Rottum. Van 1738 tot 1908 beheerde en heerste de dynastie
Van Dijk. Vier achtereenvolgende voogden uit één familie: vader – zoon – kleinzoon –
achterkleinzoon. Tot er in 1908 geen opvolger meer was en de eerste Toxopeus
aantrad.
Guitje
van Dijk was voogd van Rottum van 1865 tot 1908, als vierde en laatste uit de
familiedynastie. Met zijn gezin bewoonde hij het voogdhuis op Rottumeroog,
samen met een handvol arbeiders in de winter en pakweg drie handenvol in de
zomer. Het leven op het eiland was hard voor die noeste werkers. Hard werken in felle zon en striemende
regen in de zomer. Harde winden, die het droge zand deden opwaaien. In de
herfst en de winter werden die winden woeste stormen, die steeds opnieuw het
voortbestaan van het eiland in gevaar brachten. Die stormen waren “zoo hevig
dat de koppen op het water wit waayen of dat het te Rottumeroog reeds buldert
in de schoorsteen”, schreef Guitje van Dijk in het schrift waarin hij de
weersgesteldheden op het eiland bijna vijftig jaar minutieus bijhield.
Erger
dan de harde werkdagen en het ruwe weer was het isolement van de arbeiders op
het eiland. Zeker in de winter was het geen pretje om op het eiland te leven. Maand in, maand uit, zonder al te veel verzetjes. Gescheiden van
de zwijgzame voogd, die met zijn gezin het betere woongedeelte van het
voogdhuis bewoonde.
Een
van de jaarlijkse verzetjes was op nieuwjaarsmorgen. Traditioneel trakteerde de
voogd dan op boerenjongens. Rozijnen op brandewijn. Bovendien was er voor
iedereen een lange Goudse pijp. Op tafel stond een zak met een pond
herenbaaitabak, waaruit iedereen vrij mocht roken. De voogd rookte normaal niet,
maar maakte op nieuwjaarsdag altijd een uitzondering. Hij stopte de eerste
pijp, daarna mochten zijn arbeiders toetasten. Tot aan de jongste knecht toe.
De voogd vertelde op nieuwjaarsmorgen verhalen uit het familiegeheugen. Over de
stormen die zijn eiland al eeuwenlang teisterden. Over gestrande schepen en
verdronken zeelieden. “Tot vijf keer toe werden de glazen gevuld”, schreef de kleine
Marten veel later over nieuwjaarsdag in 1891, “en voor mij werd de etenskamer
met zijn witte muren en de rode tegelvloer steeds mooier en er kwam zelfs
beweging in”.
De
kleine Marten uit Warffum was toen net elf jaar oud. Hij werkte sinds mei 1890 als
eierzoeker en schapenjong voor de voogd. Uit pure armoede, omdat zijn
grootmoeder geen eten meer voor hem had. Pas in 1899 verliet hij het eiland
voor de militaire dienst. Daarna monsterde hij in Rotterdam aan als matroos op
de grote vaart. Van vrijwel analfabeet op zijn twintigste werkte hij zich op
tot kapitein op de grote vaart.
Erik de Graaf