dinsdag 29 november 2016

De crash van United in 1958


Al jarenlang staat op Old Trafford, het stadion van Manchester United, de klok stil op 15.04 uur. Dat tijdstip verwijst naar het moment dat op 6 februari 1958 op het vliegveld van München een vliegtuig met de selectie van de Engelse voetbalclub verongelukte. Acht spelers en drie begeleiders van het elftal stierven op de terugweg van een Europa Cup-wedstrijd in Belgrado. Een aantal Mancunians, waaronder Bobby Charlton en de trainer Matt Busby, overleefde de crash. Lang wierp de ramp een schaduw over de Noord-Engelse textielstad, maar tegelijk was het een extra motivatie op de weg terug naar de voetbaltop.

Op 6 februari 1958 was ik nog geen maand oud, maar tien jaar later verslond ik de voetbalbladen over United. Grote indruk maakte het verhaal van Brian Kidd, acht jaar oud ten tijde van het vliegtuigongeluk. Als kleine jongen in een arbeiderswijk van Manchester nam hij zich voor de ramp sportief te wreken, zo herinner ik me uit een voetbalblad uit 1968. Op zijn negentiende verjaardag scoorde hij in de Europa Cupfinale van Manchester tegen Benfica. George Best scoorde eveneens en Bobby Charlton, een van de overlevenden, maakte er zelfs twee. Het was een emotionele avond op Wembley. Toen aanvoerder Charlton de cup in ontvangst mocht nemen ging er een zucht van verlichting en van gerechtigheid door het stadion.

De nieuwe generatie Manchester United onthulde met de Europa Cup-winst van 1968 een ultiem monument voor het United van tien jaar eerder, dat op een winterse dag op het vliegveld van München verongelukte. Ik moest aan 1958 denken toen ik vanmorgen las dat het voetbalelftal van het Braziliaanse Chapecoense in Colombia was neergestort op weg naar een Zuid-Amerikaanse finale. Op de website van United werd onmiddellijk stilgestaan bij het gruwelijke ongeluk in Colombia.

Erik de Graaf

PS: ik plaatste dit stukje ook in 2008 bij de vijftigste herdenking van het ongeluk.

zaterdag 29 oktober 2016

Veertig gestolen minuten


Vannacht gaat de klok weer van zomer- naar wintertijd. Elke keer gaat het uurtje voor- of achteruit gepaard met verwarde discussies. Hebben we nu een uurtje extra of juist niet? U kent het wel. Maar ook jaarlijks wordt door de deskundigen gesteggeld over de vraag of dit nu goed is voor ons bioritme of dat het allemaal niet zoveel uitmaakt.

Mijn ome Jan Jabben uit Drenthe, die zijn leven lang glastuinder in het Westland was, maakte er altijd ook nog een politiek-historische kwestie van. Twee keer per jaar herinnerde hij de familie bij het ingaan van de zomer- of de wintertijd aan veertig door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog gestolen minuten. Zijn fiets was nog daar aan toe, daar kon je een nieuwe voor kopen. Maar die veertig minuten waren voorgoed verloren gegaan.

Tot 16 mei 1940 kende Nederland de Amsterdamse tijd, die voorliep op de West-Europese tijd, maar achter op de Midden-Europese. Dat was best lastig, want nu, op zaterdagavond om negen uur, was het in Londen tien over half negenen in Keulen en Berlijn tien over half tien. Nog geen week na de Duitse bezetting voerden de Duitsers per decreet op 16 mei 1940 de zomertijd in. Al voor de oorlog was het vooruit zetten van de klok in het Staatsblad voor 19 mei aangekondigd, maar dat moment werd door de Duitsers haastig drie dagen vervroegd. In Duitsland was de zomertijd namelijk al op 1 april ingegaan.

Daarnaast eisten de Duitsers Nederland ook onmiddellijk af te stappen van de Amsterdamse tijd en over te stappen op de Midden-Europese. De klokken gingen dus op 16 mei 1940 een uur en veertig minuten vooruit, zoals ook in De Telegraaf werd aangekondigd. Vreemd genoeg werd de klok pas in november 1942 een uur teruggezet, waardoor Nederland de eerste tweeënhalve oorlogsjaren in zomertijd leefde.

In feite was het dus de tijd, waarmee de nazi’s de Gleichschaltung in het bezette Nederland begonnen. Later pasten de Duitsers de kranten, de politieke partijen, de cultuur en het hele maatschappelijke leven in Nederland aan hun nationaalsocialistische norm aan. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Nederland dertig jaar niet meegedaan aan de zomertijd, maar de veertig minuten zijn voor altijd verloren gegaan. Mijn ome Jan heeft dat nooit kunnen verkroppen. 

Erik de Graaf

maandag 17 oktober 2016

Rottumeroog, 16 oktober 2016


Wie kan zeggen op het onbewoonde eiland Rottumeroog een boek te hebben gesigneerd? Ik, sinds gisteren. We vertrokken zondagochtend om kwart voor tien vanuit de haven van Lauwersoog naar het magische eiland boven de provincie Groningen. Expeditie Rottumeroog, onder leiding van Staatsbosbeheer. Met medewerking van de Stichting Vrienden van Rottumeroog en Rottumerplaat. Voor de Vrienden mocht ik mee als cultuurhistorisch gids van dienst.

Dik drie uur voeren we op de Boschwad door meanderende geulen naar Rottumeroog. Onderweg vertelde ik over Marten Toonder senior, die in 1890 als jongen van tien van Warffum naar Rottumeroog verkaste om als eierzoeker voor de voogd te werken. Uit armoe, want zijn grootmoeder kon hem thuis niet meer de verzorging bieden die een opgroeiende jongen nodig had. En op het eiland was altijd genoeg eten voor de arbeiders van de voogd. Marten bleef tot begin 1899 op Rottumeroog. Van eierzoeker werd hij schaapsjongen, koeienhoeder en manusje van alles. Toen hij vijftien was werd hij schippersknecht op de Vijf Gebroeders, de zeilboot van de voogd.


Op Rottumeroog was geen school om te leren lezen, schrijven en rekenen, waardoor hij op zijn twintigste nog vrijwel analfabeet was. Maar Rottumeroog was voor Toonder wel een leerschool, die hem de richting van zijn verdere leven aangaf. Werken kon hij, zeilen ook. Hij wilde de wereldzeeën bevaren, wist hij als hij in de verte grote zeilschepen voorbij zag varen. Na zijn militaire dienst monsterde hij in 1899 als matroos aan op de grote vaart. In mijn biografie van Toonder senior beschreef ik hoe hij opklom van analfabeet tot belezen man en vader van twee schrijvers, en van eierzoeker op Rottumeroog tot kapitein op de grote vaart. Gisteren vertelde ik het verhaal in het kort op de boot naar zijn eiland, waar sinds 2013 officieel het Marten Toonder seniorpad ligt. Een zandpad, dat de afgelopen jaren al meters versmald is en naar verwachting binnen afzienbare tijd door de kracht van de natuur zal verdwijnen.  


Vlakbij het eiland wachtten we op laag water, zodat we de laatste honderden meters over het drooggevallen Wad het laatste stuk naar het eiland konden lopen. Over het Toonder seniorpad naar de Kaap, het baken voor de zeevaart uit 1883. Daarna trokken we met vijfentwintig mensen urenlang over het eiland. Over het strand naar het oosten en over de kwelder terug. Vlak voor zonsondergang scheepten weer in. Na een uur wachten op hoog water konden we terug richting Lauwersoog. En daar signeerde ik verkochte boeken. “Rottumeroog, 16-10-2016”.

Erik de Graaf

dinsdag 11 oktober 2016

Een ramp op het Wad op 11 oktober 1886


Het is vandaag redelijk rustig weer. Matige wind en af en toe zon, hoewel de lucht nu dichttrekt en regen dreigt. Honderddertig jaar geleden zag het er heel anders uit. Het had flink gestormd in de nacht van zondag 10 op maandag 11 oktober 1886. In de loop van de maandag zou zich op de Waddenzee tussen Noordpolderzijl en Rottumeroog een ramp voltrekken, die aan vijf Warffumers het leven kostte.

Op de ochtend na de storm meldden zich zes arbeiders uit Warffum in de haven van Noordpolderzijl voor de overtocht naar het Waddeneiland Rottumeroog. Vijf vaders in de leeftijd van dertig tot tweeënvijftig en de zeventienjarige zoon van de oudste. Ze konden voor een half jaar aan het werk voor de voogd van Rottumeroog, die het eiland in opdracht van Rijkswaterstaat beheerde. Het werk was een uitkomst voor de zes. In de wintermaanden viel er weinig voor hen te verdienen op het Groninger vasteland. Allemaal hadden al vaker voor de voogd gewerkt. Altijd voor langere tijd, maandenlang. Met eens in de veertien dagen een weekend verlof voor de getrouwde mannen. De anderen mochten minder vaak naar huis.

De storm in de nacht was afgenomen, maar de wind woei nog altijd met een fikse kracht acht. De sluiswachter van Noordpolderzijl raadde de zes af om te vertrekken, maar zij hoorden de plicht roepen. Werk was inkomen, zij het een schamel inkomen. Geen werk was armoede. Bovendien waren ze al zo vaak de Waddenzee overgestoken. Ze namen de kleine sloep, omdat het water door de harde noordooster wind snel wegviel. De ervaren zeevaarders boomden de haven uit, maar buitengaats werd het een woeste tocht. De wind sloeg hard in de zeilen, in een hagelbui hingen de mannen op een rij te loevert over dolboord om tegenwicht te geven en de lijzijde boven water te houden. 

Plotseling schreeuwde iemand dat zijn pet was afgewaaid. In alle verwarring zagen ze niet dat het sprietzeil naar hun kant vloog. De zes raakten te water. Alleen de jongste kon op de omgeslagen zeilboot klimmen. Jan Bos, Gerard van der Ploeg, Jan Kluin en Chris de Haan verdwenen snel onder water. Een uur lang hield Harm Postema zijn vader Fredrieks aan zijn hand boven water, tot ze elkaar verkleumd en verkrampt los moesten laten. Harm werd gered door een bakenzetter, die de ramp van flinke afstand had zien gebeuren.

De volgende dag vertelde Harm aan zijn moeder en zijn zevenjarige neefje Marten Toonder wat er gebeurd was op het Wad. De ramp was een omslagpunt in het leven van de kleine Marten, die veel later de vader van de striptekenaar werd. Marten bleef in armoede achter met zijn grootmoeder. Van schoolgaan kwam weinig meer. Als het even kon moest hij werken bij boeren in de omgeving. Op zijn tiende vertrok ook Marten naar Rottumeroog om te werken. Hij bleef er negen jaar, tot 1899. Met als gevolg dat hij op zijn twintigste nog zo goed als analfabeet was, want een school was er niet op het eiland.


Die schade haalde Toonder later met veel talent, geluk en doorzettingsvermogen in. Hij leerde alsnog lezen en schrijven, haalde een diploma op de zeevaartschool in Delfzijl en klom op van matroos tot kapitein op de grote vaart. Zijn lange leven lang vertelde hij over die ramp op 11 oktober 1886 en regelmatig keerde hij terug naar de haven van Noordpolderzijl. Rond 1937 schilderde de kunstenaar Eterman de sloep op de woeste Waddenzee op aanwijzingen van Marten Toonder senior. Niet zelden tekende zijn zoon Marten Toonder sloepen op woelige baren, geïnspireerd door de verhalen van zijn vader.

Erik de Graaf

PS: het leven van de kapitein heb ik beschreven in de biografie Marten Toonder senior. Van eierzoeker tot zeekapitein (Groningen 2015).

dinsdag 10 mei 2016

Boekverbranding op 10 mei 1933


"Daar waar men boeken verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen."

De Duitse dichter Heinrich Heine schreef deze profetische woorden in 1821 in zijn tragedie Almansor (gepubliceerd in 1823) De katholieke Spaanse kardinaal Francisco Jimenez dwong de moslims van Granada in 1499 zich tot het christendom te bekeren. Korans werden openbaar verbrand.

Almansor:
We hoorden dat de verschrikkelijke Jimenez
Midden op de markten, te Granada –
Mijn tong verstart in mijn mond – de Koran
In de vlammen van een brandstapel wierp!
Hassan:

Dat was slechts een voorspel, daar waar men boeken
Verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen.


Heines woorden worden vaak in verband gebracht met de boekverbrandingen van ruim een eeuw later, op 10 mei 1933, door de nazi’s. Op de Berlijnse Opernplatz en in tientallen andere Duitse steden en dorpen werden de door de nazi’s verfoeide werken van joodse, marxistische en pacifistische schrijvers symbolisch verbrand. Prachtige boeken van Thomas en Heinrich Mann, van Joseph Roth en Erich Kästner (a zijn werken, behalve Emil und die Detektive), van Marx en Freud... om er maar een paar te noemen. Tegenwoordig staat er op de Berlijnse Bebelplatz, vroeger Opernplatz, een boekenkast in de bodem verzonken. Ter herinnering aan de Barbarei.


Overigens werd Heine ook tijdens zijn leven in Duitsland niet erg gewaardeerd. Vanaf 1848 woonde Heine in ballingschap in Parijs, waar hij in 1856 stierf.

Erik de Graaf

zaterdag 7 mei 2016

Hiddensee - aan het einde van de DDR


Eind december 1981. Twee weken na de machtsgreep van Jaruzelsi reed ik in een Trabant door sneeuw en wind van Rostock naar Hiddensee. Met Achim zou ik oud & nieuw vieren op het Oostzee-eiland. Het was ijzig koud op Hiddensee. De verbinding met Rügen was moeizaam door de ijsgang. In ons huisje van de universiteit van Greifswald maakten we het ons gezellig. We lazen, we schreven, we voerden urenlange gesprekken over Gott-und-die-Welt: over literatuur, over politiek en veel over Polen.

Op oudejaarsavond raakten we verzeild op een feestje in de Heiderose, een vakantiekolonie van de Oost-Duitse, door de staat gestuurde, vakbond. “Vakbond - staat – Polen?” Raar idee. Voor tien mark per persoon mochten we van Karl-Heinz, de Objektleiter van de Heiderose, plaatsnemen aan de lange tafels in een rokerig feestzaaltje. Met een portret van Honecker boven de deur en al snel zes glazen bier voor de neus. Om twaalf uur werd geproost, gewenst en gezoend. Strontlazarus waren de meesten. Wij snapten er niets van, we dachten aan Polen, dat zo dichtbij was, misschien maar vijftig kilometers hemelsbreed. Twee eenzamen noemde een dronken vrouw ons, maar we voelden ons allesbehalve eenzaam. We waren goede vrienden en namen nog een keer het gedicht door dat Achim die middag in mijn nieuwe agenda had geschreven. Friedrich Schillers Antritt des neuen Jahrhunderts:

Edler Freund! Wo öffnet sich dem Frieden,
Wo der Freiheit sich ein Zufluchtsort?
Das Jahrhundert ist im Sturm geschieden,
Und das neue öffnet sich mit Mord.

Schiller schreef het bij de eeuwwisseling van de 18e naar de 19e eeuw, maar het was nog steeds actueel. In Schillers tijd, maar ook in 1981 geleden in Polen, vandaag en morgen en ook over tien jaar, vrees ik. En Achim? Tja, die is inmiddels acht jaar dood.

Erik de Graaf

PS: deze blog verscheen al eens op 31 december 2009. Morgen vertel ik over het bezoek aan Hiddensee in OVT, om half twaalf op Radio 1.

maandag 25 april 2016

Marten Toonderwandeling door Warffum


Afgelopen zaterdag hield ik een lezing over Marten Toonder senior in het Openluchtmuseum het Hoogeland in Warffum. Het was de afsluiting van de tentoonstelling over de in 1879 in Warffum geboren vader van de striptekenaar, die door creaties als Ollie B. Bommel, Tom Poes en kapitein Wal Rus beroemd werd. De tentoonstelling is nog een weekje te bezichtigen. Wacht dus niet langer met uw bezoekje.

Na afloop van de lezing wandelde ik met mijn toehoorders langs plekken uit het leven van Marten Toonder senior in zijn geboortedorp Warffum. In de haven las ik uit mijn boek voor hoe de eenentwintigjarige matroos Toonder in 1901 op een schip uit Nederlands-Indië tijdens een malaria-aanval koortsig droomde van de weg van het station in Warffum naar het huisje van zijn grootmoeder aan de Westervalge. Ook werd stilgestaan bij Toonders geboortehuis aan de Pastorieweg, bij het armenhuis van de Hervormde Kerk, waar blinde Aaltje Zaagman op de kleine Marten paste als zijn grootmoeder op het land werkte, en bij de begraafplaats, waar de graven van Toonders moeder, stiefvader en grootouders bezocht werden. 


De lezing met wandeling trok geïnteresseerden uit het hele land, van Warffum tot Leiden en Rotterdam. Onder andere twee tekenaressen uit de Toonder Studio in de jaren vijftig, die Toonder senior nog kenden van zijn commissariaat bij de Studio van zijn zoon. Ook waren een achterkleinzoon en een betachterkleindochter van Toonder senior aanwezig.

De tentoonstelling in het Openluchtmuseum in Warffum duurt nog tot en met zondag 1 mei a.s. Mijn boek Marten Toonder senior. Van eierzoeker tot zeekapitein is uitverkocht, maar over enkele weken verschijnt een tweede druk. 

Erik de Graaf

dinsdag 12 april 2016

Matthias Domaschk - dood in een Stasigevangenis


Vijfendertig jaar geleden, op 12 april 1981, kwam Matthias Domaschk in een Stasigevangenis in het Oost-Duitse Gera om het leven. Nog geen 24 jaar oud. Twee dagen eerder was Matz, zoals hij door vrienden genoemd werd, met een vriend vanuit Jena met de trein naar Berlijn vertrokken. Doel was een verjaardagsfeestje, maar tot zijn dodelijke pech vond dat weekend ook het Tiende Partijcongres van de Sozialistische Einheitspartei Deutschland (SED) in de hoofdstad plaats.

Uit angst voor verstoring van het partijcongres werden Matz en Peter "Blase" Rösch door de Stasi uit de trein gehaald en voor verhoor naar Gera overgebracht. Daar stierf hij na urenlange verhoren onder nog steeds niet opgehelderde omstandigheden. Maar de Stasi had duidelijk iets te verbergen. Snel en stiekem moest Matz in april 1981 worden begraven. Dankzij een zich per ongeluk versprekende buurvrouw kwamen zijn vrienden erachter dat Matz dood was, zodat er toch enkele tientallen vrienden op zijn begrafenis aanwezig waren. Een paar dagen later zouden het er zeker honderden zijn geweest.

Op zijn eerste sterfdag in april 1982 plaatsten zijn vrienden een beeld van de kunstenaar Michael Blumhagen op Matz’ graf. Vier dagen later werd het beeld door de Stasi weggehaald. Roland Jahn, tegenwoordig opperbeheerder van de Stasi-archieven, fotografeerde die Stasi-actie heimelijk vanuit de bosjes in een tuin naast de begraafplaats. Het beeld is nooit meer teruggevonden.

Door Matz' dood radicaliseerde de vredesbeweging in het Oost-Duitse Jena. Hij was er nooit meer bij, maar toch altijd voelbaar aanwezig. Zelf heb ik hem nooit persoonlijk leren kennen, maar op een discussieavond in Jena in januari 1982 was hij zo sterk aanwezig in de herinnering van zijn vrienden, dat ik hem als een vriend ben gaan beschouwen, die ik elk jaar op 12 april even herdenk. Matz' vrienden zijn mijn vrienden geworden. Eerst in Jena op die avond in januari 1982, later in West-Berlijn, waar veel van hen in de jaren daarop terechtkwamen omdat de grond in Jena te heet onder hun voeten werd. Blase, Michel Blumhagen, Roland en vele anderen. Vanavond waren ze allemaal in Jena, vermoed ik, waar een herdenkingsbijeenkomst plaatsvond,

Erik de Graaf

donderdag 7 april 2016

Marten Toonder senior in Delfzijl


In 1890 verhuisde Marten Toonder (senior, omdat het om de vader van de schrijver/tekenaar gaat) naar het eiland Rottumeroog.  Zijn grootmoeder was blij dat de Voogd van Rottum hem wilde aanstellen als eierzoeker en later als schaapsjongen. Thuis in Warffum kon ze hem van armoede niet het voedsel bieden dat een tienjarige jongen nodig had.

Jaarlijks steeg Marten een stukje in de hiërarchie van het eiland. In mei 1894 werd hij derde schippersknecht op de Vijf Gebroeders, het schip van de voogd. De promotie tot schippersknecht verruimde Martens horizon. Hij zat niet meer bijna het hele jaar op het eiland, maar kwam door zijn taken op het schip vaker in Noordpolderzijl en bij zijn grootmoeder in Warffum. In 1894 moest hij als kok zelfs drie weken mee naar Delfzijl, waar het schip van de voogd een tweejaarlijkse opknapbeurt kreeg.

De tocht er naartoe was Martens eerste keer op volle zee. Onderweg droomde hij bij het passeren van grote zeilschepen dat hij zelf op zo’n schip voer. In de loop van de middag bereikte de Vijf Gebroeders de sluis van Delfzijl, waar ze door het lage water pas de volgende dag doorheen konden om de scheepswerf aan het Damsterdiep te bereiken.


Onlangs vond ik een map met tekeningen van Ties van Dijk, de zoon en beoogde opvolger van de voogd van Rottumeroog. Hij maakte de tekeningen tijdens zijn jarenlange verblijf op het eiland, totdat hij in 1897 zonder medeweten van zijn vader en met hulp van Marten van het eiland vluchtte om in Amsterdam naar de Rijks Tekenacademie te gaan. Ook Ties was die drie weken in Delfzijl. Hij maakte een unieke tekening van Delfzijl vanaf de werf op het Damsterdiep. Een paar weken geleden maakte ik een foto van hoe het er daar nu uitziet. Het is wel veranderd.

Erik de Graaf

PS: meer over de carrière van Marten leest u in mijn boek  Marten Toonder senior. Van eierzoeker tot zeekapitein (Uitgeverij Passage, Groningen 2015). Over Ties van Dijk kunt u meer lezen in mijn artikel “Ties van Dijk. Hoe de beoogde voogd van Rottumeroog kunstenaar werd”, in Stad & Lande. Cultuurhistorisch Tijdschrift (jaargang 25, nr. 1 – 2016) pp. 18-22. 

donderdag 24 maart 2016

Johan Cruyff - mijn redder in Roemenië


De Rembrandt van het Nederlandse voetbal. Misschien wel de bekendste Nederlander aller tijden. JC is vandaag overleden. Ik ben hem eeuwig dank verschuldigd. Ooit redde hij me aan de Roemeens-Bulgaarse grens uit een netelige situatie. Zijn naam was voldoende.

In 1980 reisde ik in mijn uppie met rugzak door Oost-Europa. Liftend, lopend en met bus en trein. Waar ik aankwam liet ik me verrassen door de omstandigheden. Meestal leidde dat tot leuke ontmoetingen en uitnodigingen voor eten en overnachtingen. Er was echter één probleem: bij een reis door het Roemenië van Ceausescu kocht je bij entree een visum, waarop je je route vervolgens van dag tot dag moest bijhouden. Bij elke camping of hotel kwam er een nieuw stempel in het visum als bewijs van goed overnachtingsgedrag. Logeren bij particulieren was verboden in Ceausescu's rijk en bovendien niet goed voor de carrière van de gastvrije Roemeen.

Het ging al op de eerste dag mis toen ik buiten het dorp Bratca, in het westen van Roemenië tussen Oradea en Cluj, werd aangesproken door twee jongens, die me in de drukte rond het station uit persoonlijke veiligheidsoverwegingen hadden genegeerd. Ik kon wel bij hen overnachten, vertelden ze nu. Na een woeste Transylvaanse avond met muziek, dans, zelfgemaakte wijn en palinka, een blik op het mooiste meisje van het dorp en boeiende gesprekken over het leven in oost en west kreeg ik de logeerkamer toegewezen. De drie volgende nachten logeerde ik in Cluj-Napoca bij Ovidiu, die jaloers las dat mijn paspoort "valid for all countries in the world" was. In Sibiu stond mijn tentje officieel op de camping, maar logeerde ik zelf bij een familie van Duitse afkomst, die Sibiu hardnekkig Hermannstadt noemde.

Een paar dagen later huurde ik een kamer bij een oude vrouw in Busteni, aan de voet van de bergen. Ze verzorgde me geweldig, maar een stempel kon ze me niet leveren. Mijn bagage liet ik een paar dagen bij haar achter toen ik met twee Roemeense dienstplichtigen de bergen inging. Hun adressen kreeg ik niet. Dat leek hen te gevaarlijk. Officieel waren we tenslotte vijanden en de Securitate zag veel. In Boekarest vond ik uiteindelijk een hotel. En daarmee een stempel in mijn visum.

Na veertien dagen Roemenië had ik vijf officiële stempels. Dat leidde tot flink oponthoud aan de grens met Bulgarije. Daar bleek het al een hele klus duidelijk te maken uit welk land ik kwam, hoevaak ik ook Holland, Golland of Hollandia zei. Blijkbaar maakten niet veel West-Europeanen gebruik van de kleine grensovergang bij Călărași. De eerste grenswachten kwamen er niet uit. Er moest een hogere worden gehaald. Die bekeek mijn paspoort van alle kanten, wees zijn onderdanen allerlei informatie uit mijn pas aan, maar er leek ook iets niet te kloppen. Ten einde raad riep hij de hulp van een nog hogere grenswacht in. Die liet een poosje op zich wachten, omdat hij uit een plaatsje uit de buurt moest komen. Ik had genoeg tijd om me zorgen te maken. Hoe redde ik me hier uit?

De hoogste beschikbare grenswacht kwam, zag en overwon. Hij bladerde door mijn paspoort. Van voor naar achter en van achter naar voor. Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. "Ah, Kroeijeff!" Hij sloeg me op de schouder. Ja, Kroeijeff, lachte ik opgelucht terug. Hij bood me een Roemeense sigaret aan en als niet-roker betrad ik even later paffend Bulgaarse grond. Met eeuwige dank aan Cruyff.

Erik de Graaf

vrijdag 5 februari 2016

Les in de zwemkunst: badmeester Klaas van der Molen in Warffum


Na de publicatie van mijn boek over Marten Toonder senior in oktober 2015 krijg ik bijna wekelijks nieuwe informatie, zonder dat die me gelukkig op "leugens" betrappen. Vandaag bracht iemand me twee foto's van schipper Klaas van der Molen, die in 1904 met Marten naar Delfzijl fietste om hem op te geven voor de zeevaartschool. In 1899 had Marten met Van der Molen op de Concordia gevaren. Datzelfde jaar verkocht de schipper zijn schuit om verder te rentenieren in Warffum. Als tijdverdrijf werd hij badmeester in het in 1902 geopende zwembad bij het spoor in Warffum.


Op de foto staan negen leerlingen van de Rijks HBS in Warffum in het zwembad, de meesten met hun pet op. Aan de wal staat badmeester Klaas van der Molen (in Toonders boek Klei en zout water heette hij Houwerzijl). Netjes op het droge dus, want in het water werd de badmeester nooit gezien. Vanaf het plankier trok hij zijn leerlingen met een touw heen en weer. Volgens Toonder senior “in de stellige overtuiging dat de juiste arm- en beenbewegingen zich wel tijdig zouden voordoen om de verdrinkingsdood te voorkomen”.


Eerder heb ik al eens twee foto’s van Klaas van der Molen gescoord bij verre nazaten in Usquert. Op een foto stond hij op hem blijkbaar karakteristieke houding in een fotostudio. Op het plankier bij het zwembad stond hij er net zo bij. De tweede foto was een portret, gefotografeerd door fotograaf P. Holstein uit Warffum. Holstein was behalve fotograaf ook conciërge bij de Warffumer Rijks HBS. Vermoedelijk heeft hij in 1902 of 1903 deze kiek gemaakt van zijn leerlingen. Een van hen moet Rikkert Clevering zijn, die vanaf 1900 op de HBS zat. Waarschijnlijk de voorste, maar wie het beter weet mag het zeggen. Clevering was wat ouder dan de andere leerlingen.

Erik de Graaf

PS: in 2013 schreef ik al eens over het zwembad in Warffum; Les in de zwemkunst in Warffum.

maandag 11 januari 2016

Bowie in een Duits-Duits rockduel


Het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken bedankte David Bowie vandaag voor zijn rol in de Koude Oorlog. Om het 750-jarig bestaan van Berlijn op te fleuren plande West-Berlijn in juni 1987 een driedaagse muziekfestival aan de Berlijnse Muur, bij de Brandenburger Tor.

Terwijl aan de westkant van de Muur op drie achtereenvolgende avonden David Bowie, de Eurythmics en Genesis speelden vonden aan de oostkant driemaal ongeregeldheden plaats. Wat begon als het verlangen van Oost-Duitse jongeren om zo dicht mogelijk bij hun popidolen te komen ontwikkelde zich tot politieke demonstratie. “De Muur moet weg”, riepen de fans in Oost-Berlijn toen ze door de politie op afstand werden gedreven, “wij willen vrijheid”.
De artiesten op het podium aan de westkant van de Brandenburger Tor waren zich bewust van de politieke draagkracht van hun optredens. In een interview vertelde Bowie dat hij een dag eerder in Oost-Berlijn was geweest en talloze jongeren had gesproken die aan de oostkant van de Muur flarden van het Duits-Duitse dubbelconcert wilden opvangen. Aan hen droeg hij tijdens het concert Heroes op. Just for one day. De wind stond die dag gelukkig in de goede richting.


Blijkbaar zag men in het westen een geheim wapen in de rockconcerten. Een goede manier om het jongerenverzet in het oosten op te porren. Een jaar na Bowie, de Eurythmic en Genesis werd opnieuw een driedaagse georganiseerd rondom de West-Duitse Dag van de Duitse Eenheid (ter herdenking van de opstand van 17 juni 1953 in de DDR). Het oosten reageerde met een driedaags tegenprogramma in Weissensee, ver van de Brandenburger Tor. Op 16 juni 1988 speelde Pink Floyd bij de Brandenburger Tor, in het oosten was er een concert van James Brown voor 100.000 toeschouwers. De dag erop was er in het westen een festival met Udo Lindenberg en Nina Hagen, terwijl in het oosten Fischer Z speelde. Michael Jackson moest het tenslotte opnemen tegen Bryan Adams en de Brabantse band Bots (“wat zullen we drinken?”). 

Een wedloop in decibellen. Wie er won? Het Oost-Duitse tegenprogramma kon niet verhinderen dat dagelijks ook zo’n drieduizend jongeren naar de oostkant van de Brandenburger Tor gingen om flarden van Pink Floyd, Udo Lindenberg of Michael Jackson op te vangen. Door de ongunstige wind viel dat tegen. Net als een jaar eerder kwam het tot protesten, rellen en arrestaties.

Erik de Graaf

zondag 10 januari 2016

Heinrich Zille en ik



Tegen een blinde muur aan de Marheineckeplatz in het (toen nog) West-Berlijnse Kreuzberg zag ik ooit een reusachtige tekening van het Berlijnse volksleven in de jaren twintig. Onder de kleurige afbeelding stond de naam van de oorspronkelijke kunstenaar: "Heinrich Zille: 10.1.1858 - 9.8.1929". De Berlijnse volkstekenaar en fotograaf was toen net vijftig jaar dood.

Vandaag is het precies 158 jaar geleden dat Zille werd geboren. Hij groeide in armoede op, werkte jarenlang in een fotoatelier, maar kwam pas goed aan zijn eigen werk toe toen hij rond zijn vijftigste werkloos werd. "Ga liever de straat op. Kijk om je heen en teken", had zijn leermeester hem gezegd. Zijn sociaal-kritische weergave van het Berlijnse leven van het late keizerrijk en de Republiek van Weimar sloeg in als een bom.

"Moeder, als ik wil kan ik bloed in de sneeuw spugen", zegt een meisje op een van Zilles tekeningen trots tegen haar moeder. Of: “moeder, zet de twee bloempotten eens buiten. Ons Liesje zit zo graag in het groene”. De heersende klasse vond Zilles werk maar niks. "Die kerel ontneemt ons alle levensvreugde", becommentarieerde een officier uit het keizerrijk een Zille-tentoonstelling.


In het Nicolaïviertel in het centrum van Berlijn staat sinds zijn honderdvijftigste verjaardag, vandaag acht jaar geleden, een standbeeld van Heinrich Zille. Hoed op en de jas goed dichtgeslagen. Om de hoek is het Zille-Museum. Alles in het oudste deel van de tegenwoordige wereldstad ademt Zille en zijn Berliner Milljöh. Sinds ik in 1979 de muurschildering op de Marheineckeplatz zag sta ik altijd even stil bij Heinrichs verjaardag. Al die tijd al is hij op de dag af een eeuw ouder dan ik. In mijn jonge jaren had ik vrede met 9 augustus 2029 als sterfdatum, ook weer precies een eeuw na Zille, maar dat komt nu wel angstwekkend dichtbij. Ik hoop hem nu maar op een eeuw afstand te overleven. Proost!

Erik de Graaf

dinsdag 5 januari 2016

IJzige overstaptijd


Vandaag hadden we ijzelvrij. Morgenochtend vervallen de eerste twee lesuren, lees ik op de website van mijn school. Tussen acht en half negen wordt besloten of mijn Duitse lessen überhaupt kunnen worden gegeven. En de andere vakken natuurlijk ook.

Ik heb net de situatie buiten verkend. Met de auto kom ik morgen niet in Appingedam.  De eerste duizend meter lijken op een schaatsbaan met na tweehonderd meter een krappe, scherpe en schuin aflopende bocht langs het polderdiep. Brrrr, koud. En er komt nog een ijzelnachtje overheen. Dat er voor morgenochtend gestrooid wordt lijkt me sterk. Ik woon in een doodlopende zijweg van een doodlopende weg en dan nog eens helemaal achteraan. Dat is altijd de laatste straat van het dorp waar gestrooid wordt. Meestal zet ik mijn auto op tijd een paar straten verderop. Dit ijs kwam te onverwachts.

Dan maar met de trein. Op de NS-reisplanner heb ik mijn treintijden alvast verkend, hoewel ik met Arriva reis. Met de trein van 8.47 uur van station Warffum zou ik het kunnen halen. Een uur en twee minuten duurt de reis. De school is niet ver van het station. Om 9.01 uur moet ik overstappen in Sauwerd. Daar kan ik nog net de trein naar Appingedam en Delfzijl uitzwaaien. Die is dan om 8.58 uur vertrokken. Voor mijn trein moet ik dan 27 minuten wachten op een ijskoud, verlaten betonplaat. Wat een dienstregeling. Kan dat niet anders? Als er al iemand in Sauwerd uitstapt is dat toch meestal om op die trein over te stappen.

Erik de Graaf