zondag 13 december 2015

"In leven zeekapitein"- twee halen, één betalen


Klaas van der Molen uit Usquert was een van Toonders zeevaders. Zo noemde hij dat zelf. Na zijn vertrek van Rottumeroog voer Marten een poosje als matroos op de Concordia van kapitein Van der Molen over de Oostzee. Tot aan zijn militaire dienst.

Begin 1899 verkocht Van der Molen zijn schip voor goed geld aan een dorpsgenoot. Toonder meldde hij zich daarna in Den Helder bij de marine. De 49-jarige, ongehuwde, maar inmiddels gefortuneerde kapitein ging aan de wal wonen. In Warffum bij zijn zuster Hindertje in Warffum, veel later in Usquert bij zijn broer Bernard, net als hij kapitein op de kustvaart.


Toen de Vereeniging tot Bevordering van Welvaart in Warffum, een voorloper van ‘t Nut, in 1902 een zwem- en badinrichting voor de jeugd opende in een kleiafgraving bij de nieuwe spoorlijn naar Roodeschool werd Van der Molen als badmeester aangesteld. Hij had tenslotte als oud-kapitein ervaring met water. Bovendien had hij als rentenier tijd genoeg. Een aantal jaren leerde Van der Molen de Warffumer jeugd zwemmen zonder zelf ooit te water te gaan.

Door beleggingen in Duitse en Russische aandelen verloor Van der Molen na de Eerste Wereldoorlog zijn kapitaal. De laatste jaren van zijn leven keerde de armoede terug. Hij bleef nog lang bij zijn zus in Warffum wonen en verhuisde later naar Usquert. In februari 1937 overleed Klaas van der Molen op 86-jarige leeftijd. Sindsdien ligt hij op de begraafplaats van Usquert. Naast Bernard, onder identieke stenen alsof er in de jaren dertig een actie “twee halen, één betalen” gold.  Een anker met daaronder de tekst: “In leven zeekapitein”. Alleen de persoonlijke gegevens verschillen.

Erik de Graaf

Met info in Erik de Graaf, Marten Toonder senior. Van eierzoeker tot zeekapitein (Uitgeverij Passage, Groningen 2015).

maandag 16 november 2015

16 november 1879


Op zondag 16 november  1879 werd er een kind geboren in Puma’s Kamer in de Pastorieweg in Warffum. De plaatselijke vroedvrouw Dorothea Kamminga assisteerde bij de bevalling. In het geboorteregister van de gemeente Warffum is te lezen dat de vroedvrouw twee dagen later zelf aangifte deed. Ze verklaarde op het gemeentehuis ‘dat op den zestienden der maand November des jaars duizend achthonderd negen en zeventig, des namiddags te vier uur, te Warffum, binnen deze gemeente, een kind is geboren van het mannelijk geslacht, aan hetwelk de voornaam van Marten gegeven zal worden.’ De vader was onbekend. Twee dagen na de bevalling keerde de moeder terug naar haar werkboerderij, haar zoon achterlatend bij haar ouders.

Ruim vier jaar later kreeg Marten een nieuwe achternaam doordat zijn moeder op 5 juni 1884 met Eisse Toonder uit Warffum trouwde. ‘Zo verklaarden ons de verloofden bij dezen voor het hunne te erkennen een kind van het manlijke geslacht genaamd Marten, waarvan de geboorteacte mede hierbij is overlegd.’ De geboorteakte van Marten was er voor de gelegenheid bijgehaald om de erkenning erop aan te tekenen. Uit de kantlijn van de geboorteakte uit 1879 blijkt dat dat is vergeten. Pas in oktober 1897 maakte burgemeester Bijlsma van Warffum die fout goed door persoonlijk toe te voegen dat Marten dertien jaar eerder als wettige zoon van het echtpaar was erkend. Door een oproep tot militaire dienst was gebleken dat er iets niet in de haak was.

Overigens betekende de erkenning door Eisse Toonder niet dat  Marten bij het gezin introk. Hij bleef bij zijn grootouders in Warffum wonen, terwijl de Toonders naar Stitswerd verhuisden.

Erik de Graaf

PS: lees meer hierover in Erik de Graaf, "Marten Toonder senior. Van eierzoeker tot zeekapitein" (Uitgeverij Passage, Groningen 2015)

dinsdag 22 september 2015

Schip met een ziel


Het Openluchtmuseum het Hoogeland in Warffum lijkt in de aanloop naar de wintertentoonstelling over kapitein Marten Toonder senior ineens wel een scheepswerf. Hier wordt keihard gewerkt aan de Aludra. "Het liefste schip dat ik ooit bevoer", schreef Toonder senior in zijn fotoboek. "Dit schip had een ziel".

De tentoonstelling wordt geopend op 17 oktober a.s. en is te zien tot 1 mei 2016. Tijdens de opening wordt het eerste exemplaar van mijn boek Marten Toonder senior. Van eierzoeker tot zeekapitein aangeboden aan Irwin Toonder, een achterkleinzoon van de kapitein. Het moment komt steeds naderbij. Leuk, spannend ook.

Wil je meer weten over Marten Toonder senior? Volg zijn Facebookpagina!

Erik de Graaf

zondag 23 augustus 2015

Meester Roegholt in Breede


Martinus Jacobus Roegholt werd in 1849 op vierentwintigjarige leeftijd benoemd tot schoolmeester in Breede bij Warffum. De dorpsschool had op dat moment twaalf leerlingen. Meester Roegholt had een moeilijk begin. De schoolinspecteur vond het rumoerig tijdens de lessen. Hij leerde echter snel. Zes jaar later schreef de inspecteur dat meester Roegholt “een der uitmuntendsten uit mijn district” was. Dat viel op in de omgeving. Het leerlingenaantal steeg tot 62 in 1862.

Van 1885 tot 1890 bezocht Marten Toonder de school van Meester Roegholt onregelmatig. Vanaf 1887 wisselde de toen zevenjarige Marten de school af met landarbeid. Daardoor miste hij veel. Als in Breede de tafel van zeven werd geleerd trok Marten vlas. Als zijn klasgenoten leerden dat “loopen” met twee o’s werd geschreven en “hopen” met één o was Marten koeienhoeder langs de weg naar Baflo. Meester Roegholt mopperde op de boeren die Marten op hun land aan het werk zetten, maar nam de jongen als hij na maanden weer naar school kwam altijd weer apart om in ieder geval een stuk van de opgelopen achterstand in te halen.

Meester Roegholt overleed plotseling op 12 december 1894. Hij stierf in het harnas. Na een lange lesdag kreeg hij volgens de Groninger Courant van een paar dagen later last van “hevige benauwdheid”, die hem dezelfde dag nog fataal werd. De krant schreef over een groot verlies voor het dorp Breede. De meester werd naast de kerk in Breede begraven. Op een paar meter van het schoolgebouw waar hij vijfenveertig jaar les had gegeven. Het Nieuwsblad van het Noorden wijdde een kort stukje aan de stille plechtigheid. “Hij leefde om goed te doen; zijnen medemensch op allerlei wijze gelukkig te maken, was een behoefte van zijn hart geworden”, aldus een spreker op de begraafplaats van Breede.

Een paar weken na Roegholts dood besloot de gemeenteraad van Warffum de school in Breede op te heffen. In augustus 1895 stapten de laatste zeventien leerlingen over naar de openbare lagere school in de Schoolstraat in Warffum. Marten was toen inmiddels vijftien en had sinds zijn vertrek naar Rottumeroog in 1890 geen school meer van binnen gezien.

Erik de Graaf

PS: dit stuk stond eerst op mijn blog over Marten Toonder senior. Komend najaar verschijnt mijn boek over de vader van de schrijver-striptekenaar en zijn er twee exposities over zijn leven in Warffum en Breede.



dinsdag 14 juli 2015

Nieuwe blog over Marten Toonder senior


Schrijver en striptekenaar Marten Toonder (1912-2005) was de geestelijk vader van Olie B. Bommel en Tom Poes. Hij verrijkte de Nederlandse taal met uitdrukkingen als "verzin eens een list", “als je begrijpt wat ik bedoel” en “zoals mijn goede vader zei”. Hoewel Toonders wieg in Rotterdam stond zijn Toonders wortels onmiskenbaar Gronings. Zijn moeder was de dochter van peerdendokter Huizinga uit Uithuizen, terwijl zijn “goede vader” uit Warffum kwam.

Vader Marten Toonder senior (1879-1965) groeide onder zeer arme omstandigheden op in Warffum. Zijn moeder was als negentienjarige dienstbode ongewenst zwanger geworden en liet hem achter bij zijn grootouders. Zeker toen zijn opa in 1886 op het Wad verdronk zat school er niet meer voor hem in. Zijn oma maakte lange dagen als landarbeidster, terwijl de kleine Marten een paar stuivers bijdroeg door voor boeren in de buurt te werken. Op tienjarige leeftijd kwam hij als eierzoeker in vaste dienst van de voogd van Rottumeroog, waar hij zich in negen jaar opwerkte tot een gewaarde kracht.

Na zijn militaire dienst in 1899 besloot Marten Toonder senior zijn leven over een andere boeg te gooien....... (LEES ees verder op mijn nieuwe blog Marten Toonder senior - van eierzoeker tot zeekapitein. Bekijk ook de Facebookpagina over Marten Toonder senior)

Erik de Graaf

woensdag 10 juni 2015

Fred Anton Maier (1938-2015) - schaatsheld

Gisteren overleed schaatsheld Fred Anton Maier. In de winter van 1971 probeerde ik op een Vlaardingse sloot aan te klampen. Tevergeefs. Hieronder een verslag uit 2009:

Vanaf 1970 had ik een paar jaar een beroemde buurman. Na een imposante schaatsloopbaan werkte de Noorse stayer een paar jaar als sportinstructeur bij het Noorse zeemanscentrum in de Rotterdamse haven.

Wonen deed hij met zijn gezin aan de rand van Vlaardingen, in de Vossiusstraat. Hij op nummer 20, ik ernaast op 22. Zijn zoon Sven leerde ons Noorse woorden, waarvan vooral de ‘hestebes’ (of iets dergelijks) altijd is blijven hangen. Paardenpoep was de Nederlandse vertaling. Daar had ik iets aan op latere reizen door Noorwegen.

Eén scene uit de winter van 1971 zal ik nooit vergeten. Het was ijzig koud. Met mijn schoolvrienden schaatste ik al dagen over de sloten in onze nieuwbouwwijk. In wedstrijdjes waren we Kees Verkerk, Ard Schenk of Jan Bols en we dachten dat we knalhard schaatsten. Tot het moment dat buurman Fred Anton zijn noren onderbond.

Er ging een zindering over het ijs. De Europees, wereld- en Olympisch kampioen van 1968 op een Vlaardingse sloot. Tientallen kinderen dromden rond de plek waar de schaatscrack zijn schaatsveters strikte. Eenmaal op het ijs wilden de gedroomde Ard & Keessies achter de echte Fred Anton aan, maar die sloeg onmiddellijk met speels gemak en imposante, krachtige slag een onoverbrugbaar gat met zijn achtervolgers. Nee, we waren nog lang geen schaatskampioenen in de dop. Sterker, we hadden misschien helemaal geen talent.

Erik de Graaf

dinsdag 9 juni 2015

Herta Müller en Oskar Pastior


Welke vier boeken zou u meenemen als u in een koude winternacht zou worden opgehaald voor een lang, onvrijwillig verblijf in een werkkamp of een gevangenis? Van mij vergt die vraag eerlijk gezegd te veel inlevingsvermogen.

Het overkwam de Duits-Roemeense dichter Oskar Pastior wel. In januari 1945 moest hij zijn koffer pakken, omdat hij als zeventienjarige jongen op de lijst van de Russen stond om naar een werkkamp in Stalins Sovjetunie gestuurd te worden. Als Roemeen van Duitse komaf moest hij voor “herstelbetaling” zorgen.

Onderin een oude grammofoonkist legde hij de Faust van Goethe, de Zarathustra van Nietzsche, een dunne dichtbundel van de Oostenrijkse Heimatdichter (maar ook nazi-poëet) Joseph Weinheber en een bloemlezing met gedichten uit acht eeuwen. “Geen romans, want die lees je een keer en dan nooit weer”. Bovenop de vier boeken kwam allerlei noodzakelijk gerei: van scheerkwast tot nagelschaar.

De beschrijving komt niet direct van Oskar Pastior. Ze staat in de roman Atemschaukel van Herta Müller, de Nobelprijswinnar van 2009. Dat boek is zwaar gebaseerd op Pastiors levensverhaal. In lange gesprekken vertelde hij Müller over de kou, de angst, de pijn, de honger en alle andere ellende in het werkkamp, waarin hij vijf jaar werd afgebeuld. En over zijn verborgen homosexualiteit, die hem de kop zou hebben gekost als ze bekend zou zijn geworden. Hij vertelde haar alles.

Nou ja, bijna alles. Vorig jaar, vier jaar na zijn dood in 2006, werd ontdekt dat Pastior onder de schuilnaam “Otto Stein” van 1961 tot 1968 informant voor de Roemeense geheime dienst Securitate was geweest. Nadat hij overigens in de vijf jaren daarvoor zelf intensief was bespioneerd. In 1968 hield de “samenwerking” op toen Pastior na een reis naar het westen in West-Berlijn asiel vroeg en kreeg. Dat was dus achteraf ook een vlucht uit de klauwen van de Securitate.

Herta Müller was geschokt door de ontdekking, maar voelde ook “medeleven” en “verdriet”. Pastior was kwetsbaar en chantabel als Duitser, homo, dichter en regimecriticus in Roemenë. Jammer vond Müller wel dat hij na 1968 niemand ooit iets had verteld over die zwarte bladzijde uit zijn leven.

Erik de Graaf

PS: dit stond in 2011 eerder op mijn blog. Vanavond is er een documentaire over Herta Müller op tv.

zondag 24 mei 2015

De pijp van Marten


Het wordt dof in de cabeza, het licht gaat uit”, zei Marten Toonder senior in 1965 tegen zijn jongste zoon Jan Gerhard. De dokter had hem het roken en het drinken verboden. Hij liep steeds minder goed, zijn handen waren te dik om aan zijn scheepsmodellen te knutselen of voor het opschrijven van zijn levensherinneringen. Een paar weken later kwam er om vijf uur ‘s middags een belastingambtenaar op bezoek bij de 85-jarige Senior in Oegstgeest om te vertellen dat hij een fout in zijn aangifte had gemaakt. “Nu ga ik eerst een pijp tabak opsteken”, zei hij toen de ambtenaar weg was tegen zijn huishoudster. Dat was altijd zijn manier geweest om ergernis te verdrijven.

Of hij de rook nog geproefd heeft weet niemand. “Wij hopen van wel”, schreef Jan Gerhard in 1975 in De dronken kanarie, “want dan kan hij ook zonder wrok gestorven zijn. Hij viel toen voorover en is niet meer uit zijn coma bijgekomen”.

“Doe geen moeite meer voor mij. Het is afgelopen”, zei Marten Toonder senior in mei 1965 tegen zijn oudste zoon Marten. Junior wilde zijn vader later dat jaar meeverhuizen naar Ierland, herinnerde de zoon zich in 1996 in zijn autobiografie. In de logeerkamer in Oegstgeest haalde Senior een doos met honderden of duizenden bankbiljetten achter een gordijntje vandaan. Het was het geld waarmee de zoon eerder een lening van zijn vader had afbetaald. Hij wilde het teruggeven. Junior regelde dat iemand van een bank bij zijn vader langs zou gaan om bankrekening voor hem te openen. De volgende dag kwam de man van de Boerenleenbank, maar Senior vond dat het naar de Twentse Bank moest. Toen de bankman weg was greep hij naar zijn pijp om zijn ergernis weg te blazen. Hij viel voorover en kwam niet meer uit zijn coma.


Op maandag 24 mei 1965 overleed kapitein Marten Toonder senior op 85-jarige leeftijd in een ziekenhuis in Leiden. Hij was in november 1879 geboren in Warffum, waar hij in grote armoede opgroeide. Van ongeletterd op zijn tweeëntwintigste werkte hij zich op tot kapitein op de grote vaart, commissaris bij de Toonder Studio en schrijver van zijn levensherinneringen. De foto hierboven toont Senior in 1956 in het haventje van Noordpolderzijl met uitzicht op Rottumeroog. Seniors zoons Marten en Jan Gerhard beschreven de dood van hun vader net even verschillend in hun autobiografisch werk. Twee dagen na Seniors dood verscheen een kort bericht in de Nieuwe Rotterdamse Courant, de NRC.

Erik de Graaf

PS: Sinds 2012 doe ik onderzoek naar het leven van mijn dorpsgenoot Marten Toonder senior. In oktober a.s. verschijnt een boek over zijn leven. Tegelijkertijd wordt er een tentoonstelling geopend in het Openluchtmuseum Het Hoogeland in Warffum.

donderdag 21 mei 2015

Børge Ring over Toonder senior


Als striptekenaar werkte Børge Ring  voor Disney, Toonder en Spielberg.  In 1985 won hij een Oscar voor zijn animatiefilm Anna & Bella. Toch kwam hij in 1946 als muzikant naar Nederland.  Als bassist in het jazzkwartet van Svend Asmussen speelde hij een maand lang in de Amsterdamse bioscoop City Theater. Hij ontmoette er Marten Toonder, die hem uitnodigde op zijn tekenfilmafdeling te komen werken.  “Ja-uh, graag”, antwoordde Børge, “maar ik moet eerst even naar huis om het behoorlijk te leren”.

Terug in Denemarken leerde hij het vak bij Nordisk Film. In 1952 keerde hij terug naar Amsterdam om tot 1973 in de Toonder Studio’s te werken. In de jaren vijftig was de gepensioneerde kapitein Toonder senior commissaris in het bedrijf van zijn zoon. Van dichtbij maakte hij Seniors bezoekjes vanuit Oegstgeest aan Amsterdam mee. Gisteravond bezocht ik Ring in zijn verbouwde boerderij aan de Maas in het Brabantse Overlangel.

“Toonder senior was een oude man, die steeds hetzelfde verhaal herhaalde”, vertelde Ring me vriendelijk. Hij werkte met twee andere Denen op de tekenfilmafdeling. “Good day, gentlemen”, was steevast Seniors begroeting in zeemans-Engels. Vervolgens vertelde hij opnieuw het verhaal dat hij ooit als jong zeeman met een Deens meisje in een park op een bankje zat. Plotseling stond ze op en zei in het Deens: “Ik ga nu naar huis, ik ben bang voor mijn vader”.

Mooi verhaal, mooi bezoek ook aan de 94-jarige maestro Ring. Toen ik op het punt stond te vertrekken gebaarde hij me nog even naderbij te komen. “Ze zeggen weleens dat ik in interviews mensen lens praat”. Dat viel alles mee.

Erik de Graaf


PS: Børge Ring beschreef zijn leven prachtig in: "Een weergaloos leven in muziek en tekenfilm. Autobiografie” (vertaald uit het Deens; Leens, 2015)

dinsdag 19 mei 2015

NAMCASUELTY 1646


"Het aardbevingsgebied in Noord-Groningen is een vat vol emoties”, zegt de directeur Kruyt van het Centrum voor Veilig Wonen in Appingedam vandaag in een interview in het Dagblad van het Noorden. “Er is veel opgekropte woede. Veel mensen zijn behoorlijk pissig”.

Oorzaken zijn de trage afhandelingen van schadegevallen en de afhoudende opstelling van de NAM. In het interview geeft de CVW-directeur aan dat zijn Centrum in de eerste vierenhalve maand van zijn bestaan 12.461 schademeldingen heeft ontvangen. Zesenzeventig mensen voelden zich onveilig in hun beschadigde huis. Drieduizend woningen moeten dit jaar worden versterkt.

Gisteren vond ik op een advertentiepagina van mijn natgeregende regionale Ommelander Courant een schreeuw die de constatering van de CVW-directeur overduidelijk illustreert. Voor de goede orde. Gerard Schotman is directeur van de NAM.

Erik de Graaf

zondag 17 mei 2015

Marten Toonder senior op de Lawoe


Op donderdag 17 mei 1900 monsterde de twintigjarige Marten Toonder (later de vader van de striptekenaar) aan als matroos op de S.S. Lawoe van de Rotterdamse Lloyd. Het was pure mazzel dat hij door zo’n gerenommeerde rederij werd aangenomen. In zijn Groningse pension aan Schiedamsedijk in Rotterdam hadden ze niet veel vertrouwen in zijn plan om naar de Lloyd te solliciteren. “Da’s ja veel te deftig, man”, zei de kastelein. “Daar nemen ze ons soort niet”.

Onderweg naar de Lloyd vroeg Marten zich af of hij toch niet te overmoedig was. Hij was in feite nog steeds de “Groningse boerenpummel”, vond hij, die nog maar een paar maanden eerder van Warffum naar Rotterdam was getrokken om werk te vinden op de grote vaart.

“Hé daar!”
Toen Marten Toonder het terrein van de Rotterdamse Lloyd betrad hoorde hij een bekende, rauwe stem bulderen. Het herinnerde hem onmiddellijk aan het “Ingerukt – márrrs!” van bij de marine. Het was de stem van opperschipper Broeier, die een jaar eerder een flinke bijdrage leverde aan het trauma dat hij aan zijn militaire diensttijd had overgehouden. De schipper wiens commandogebulk hem in tot zijn nachtmerries achtervolgde was nu portier bij de Rotterdamse Lloyd.

“Jawel, schipper”, antwoordde Marten.
En op Broeiers verbaasde vraag of ze elkaar dan kenden zei hij:
“Milicien Toonder, stamboeknummer 614, lichting negenennegentig, schipper”.

De schipper had niet aan zijn pensioen kunnen wennen, vertelde hij, maar had gelukkig als portier bij de Lloyd kunnen beginnen. “Lui van de marine stonden hier goed aangeschreven”, zei hij. De nietsontziende houwdegen van een jaar eerder leek ineens blij om de ex-milicien weer te zien. Toonder vroeg of hij een kansje maakte bij de Lloyd. Even later kreeg hij op voorspraak van opperschipper Broeier een baan als matroos op de S.S. Lawoe voor een reis naar Nederlands-Indië. Voor tweeëndertig gulden in de maand. Twee dagen later was het vertrek.

De reis werd bepalend voor Toonders verdere leven. Zijn nieuwe eeuw was begonnen. 

Erik de Graaf

zaterdag 25 april 2015

Wie is de koning?


Allergisch snotterde ik vanochtend door negentiende en vroeg-twintigste eeuws stof. Ik werkte me een weg door de schriften van Klaas Guitje en zijn zoon Guitje Klaassen van Dijk, twee opeenvolgende voogden van Rottumeroog en Rottumerplaat tussen 1834 en 1908. Aanteekeningen over het planten van helmgras, over de standvonderij, over het houden van schapen op het eiland en over vele zaken meer.

In een niet gecatalogiseerde doos vond ik een stapel schoolschriften van de kinderen van de laatste voogd Van Dijk. Het Algebraschrift van Klaas (geboren in 1870), het meetkundeschrift van Evert (*1879), over de Duitsche Litteratur van Auke (* 1885) en een hele stapel meer. Allemaal aangeschaft bij boekhandel J. Kat in Warffum.
               
In het Schoonschrift van Gesina van Dijk (*1898), de dochter uit de tweede leg van Guitje Klaassen, las ik brieven, opstellen, twee coupletten uit het Wilhelmus en keurig netjes overgeschreven volksverhalen en gedichten. Steeds één pagina lang, dus meestal zonder eind. Zo ook het in prachtig regelmatig handschrift overgeschreven Wie is de koning?:

Toen koning Frits, in burgerdracht,
Eens met zijn grooten ging ter jacht,
Was hij een eind vooruitgegaan,
En trof een snugg’ren landman aan –
Verbeeld je!

“Mijnheer!” - zoo sprak deze – “wees zoo goed,
En zeg mij wie van gindschen stoet
Is koning Frits? U kent misschien
Den vorst; - ik zou hem graag eens zien”-
Wel zeker!

“Dat kan geschieden, goede man”,
Was Frederiks antwoord. “Volg mij dan.
Wij gaan erheen, dan merkt gij wis.
Al spoedig wie de koning is”.
Natuurlijk!

Je kent toch wel de vaste wet,
Dat iedereen den hoed afzet
In ’s Vorsten tegenwoordigheid,
Uit eerbied voor zijn Majesteit?” -
Wel zeker!

Hier blijft de kopieerpoging van rond 1910 onvoltooid. De clou hield Gesina van Dijk voor zichzelf in haar Schoonschrift. Het was tenslotte een schrijfoefening. In de Nederlandse Volksverhalenbank van het Meertens Instituut vind ik het slot van het gedicht. Het blijkt een mop uit de anekdotentraditie over de Pruisische koning Friedrich II, der alte Fritz, uit de achttiende eeuw. Samen met de boer wandelde Frits terug naar de jagerstoet. Behalve Frits nam iedereen zijn hoed af. De boer wist niet waar hij kijken moest. De laatste niet door Gesina opgeschreven regels luiden: 

Als Frits zich tot de boer nu wendt en vraagt of
Hij de vorst al kent, is het antwoord 
Van de snuggere Hein: 
Een van ons beiden moet het zijn!

Erik de Graaf

maandag 20 april 2015

Expeditie Heffezand


In de late Middeleeuwen lagen er vier Waddeneilanden boven de Groninger kust. Drie ervan werden in de zestiende eeuw door hevige stormen tot zandplaat gedegradeerd en uiteindelijk zelfs helemaal van de kaart geveegd. Korenzand verdween rond 1500 in zee. In 1570 sloeg de Allerheiligenvloed de eilanden Bosch en Heffezand weg. Bosch probeerde nog tot eiland aan te groeien, maar de Kerstvloed van 1717 verhinderde dat definitief. Eeuwenlang  was Rottumeroog het enige Groningse Waddeneiland, totdat het in de negentiende eeuw gezelschap kreeg van Rottumerplaat.

Verdwenen eilanden spreken tot de verbeelding. Zondagochtend vertrok ik in een bont gezelschap van historici, biologen, sterrenkundigen, landschapshistorici, wadlopers, een baggeraar en een balletdanser vanuit Lauwersoog voor een zoektocht naar het verdronken eiland Heffezand. Onderzoekers hadden van tevoren op grond van oude  kaarten, documenten en verhalen de meest waarschijnlijke spot gelokaliseerd. Op een bij eb drooggevallen zandplaat gingen grondboorders tot vijftien meter onder het oppervlak op zoek naar resten van Heffezand. Helaas tevergeefs. We weten nu alleen waar Heffezand niet lag. Later zal een stukje westwaarts een nieuwe poging tot lokalisering van het eiland worden gedaan.


Terwijl de grondboorders hun werk deden stroopten anderen geulen en randen af op zoek naar omgewoelde restanten. Twintig deskundigen met uiteenlopende deskundigheden deden talloze vondsten die dan weer niets met Heffezand te maken hadden. Een oorlogsdeskundige vond een luik van een Engels oorlogsvliegtuig, dat in de nadagen van 40-45 boven het Wad moet zijn afgeschoten. Een scheepvaartdeskundige analyseerde aan de hand van inkepingen en schroefgaten dat een ruim vijf meter lang eiken deel zeker drie eeuwen oud was. Zelf opperde ik dat het beslist een overblijfsel was van de vloot van de beroemde admiraal Teerbezem uit de Slag bij Rottum was, maar toen ik uitlegde dat mijn kennis uit Marten Toonders “Kappie en het Kili Wili Atol” kwam werd dat dat resoluut van de hand gewezen. Ieder zijn discipline.

Erik de Graaf

PS: meer foto's zijn te bezichtigen op Graafwerk..... foto's

woensdag 15 april 2015

Dorpsgenoot in Westerbork


Het monument van 102.000 stenen op de appèlplaats van Kamp Westerbork heeft de vorm van Nederland. Limburg is goed herkenbaar, de Zeeuwse eilanden en ook het IJsselmeer. In het noorden zie je de Waddeneilanden, de Afsluitdijk, de Lauwersmeer tot aan de Dollard toe. Elke steen staat voor iemand die vanuit Westerbork naar de Duitse vernietigingskampen getransporteerd werd en niet terugkwam.

Op de plek van Warffum staat een foto van Benjamin en Sara Broekema met hun dochters Reina en Rachelina. Gemaakt op het plaatsje achter hun woning aan de Oosterstraat. Benjamin vertrok in 1942 naar Westerbork, nadat hij een oproep had ontvangen zich bij het station in Warffum te melden. Boer Harrenstein van de boerderij Groot Hoysum had hem nog verteld dat hij beter kon onderduiken, maar uit angst voor de gevolgen voor zijn gezin meldde hij zich toch bij de trein. Broekema was slager, schrijver en socialist. Hij schreef een streekroman, tientallen korte verhalen, ruim veertig toneelstukken in het Gronings en honderden columns in het socialistische dagblad Het Volk. Hij was een dorpsmens, speelde jarenlang voetbal bij VV Warffum, maar ook trompet bij de plaatselijke fanfare Euphonia.

Op 15 juli 1942 zat Benjamin Broekema in de eerste trein, die vanuit Westerbork naar Auschwitz vertrok. Daar werd hij op 17 augustus vermoord, 38 jaar oud. Drie maanden later waren zijn moeder Reina, zijn vrouw Sara en zijn dochters Reina (6) en Rachelina (3) aan de beurt. Voordat zij naar Westerbork vertrokken naaiden buurvrouw Kuilder en een zoon van kleermaker Medendorp van de overgordijnen en een tafelkleed lange broeken en capuchons voor de kinderen. Het werd tenslotte snel winter. Van de stof die overbleef maakte Medendorp rugzakjes voor onderweg.

Van die warme kleding hebben ze weinig plezier gehad. Op 19 november 1942 werden ze vermoord in de gaskamers van Auschwitz. Een gezin uit Warffum. Vier steentjes op de appèlplaats in Westerbork.


Erik de Graaf

maandag 13 april 2015

Günter Grass


Günter Grass is niet meer. Een groot schrijver is gestorven. Veel wordt er over hem geschreven, goed en slecht. Ieder zijn eigen herinnering. Ik de mijne.

Günter Grass gold als staatsvijand voor de Oost-Duitse geheime dienst, de Stasi. De Nobelprijswinnaar voor de Literatuur van 1999 reageerde zelf laconiek. “Terwijl ze me in de DDR bespioneerden en als belangrijke vijand zagen werd me in het westen regelmatig gezegd dat ik maar naar het oosten moest verhuizen. Niet alleen door de Bild Zeitung werd ik als verkapte communist behandeld”.

In 2010 verscheen een boek over het Stasi-dossier van Günter Grass, waarin uit 2000 pagina’s blijkt dat hij al vanaf 1961 in de gaten werd gehouden. De Stasi-informanten waren vaak onbekenden, die hem van een afstandje volgden op zijn weg door de DDR. Vaak waren het echter ook bekenden. Grass’ Oost-Duitse uitgever bijvoorbeeld of collega-schrijvers. Na gemoedelijke onderonsjes en zware discussies briefden zij hun belevenissen met Grass door aan de Stasi.

Een van de Stasi-informanten was Hermann Kant, die overigens ook verdomd goed kon schrijven (lees Die Aula uit 1968). Grass zal zich nauwelijks verbaasd hebben over Kants dubbelrol. In Oost-Duitse dissidente kringen was al in de jaren zeventig duidelijk dat Kants loyaliteit met het DDR-regime gemakkelijk tot verraad kon leiden.

In 1982 maakte ik Grass en Kant van een afstandje mee op een bijeenkomst van schrijvers uit Oost en West over vrede en ontwapening. Het zogenaamde Haager Treffen vond plaats in het Kurhaus in Scheveningen. Als student Duits met goede contacten kon ik de tweedaagse bijeenkomst bijwonen. In een pauze op het terras van het Kurhaus fotografeerde ik Günter Grass in gesprek met Hermann Kant. In de spiegeling van het raam is ook de fotograaf te zien. Ik ben benieuwd hoe het gesprek in het Stasi-dossier is terechtgekomen.

Erik de Graaf

woensdag 4 maart 2015

VVD-excuses - wie volgt?


Troela van Miltenburg, de VVD-voorzitter van de Tweede Kamer, heeft via haar woordvoerder laten weten excuses aan te bieden voor een nieuwe onhandige opmerking. “Much to do about nothing”, zei ze per ongeluk in een open microfoon toen de Partij voor de Dieren een motie van wantrouwen tegen Kamp (ook VVD) indiende.

Excuses zijn in de mode bij de VVD. Verheijen (over zijn declaraties), Zijlstra en Rutte (over hun voorbarige verdediging van Verheijen), Leegte (Leeghoofd hoorde ik hem pas noemen, over zijn telefoontje in de trein), Kamp (naar aanleiding van het veiligheidsrapport over de gaswinning), …...

Van Miltenburg doet nu alsof haar “much to do about nothing” zomaar een domme vergissing van haar was, maar in werkelijkheid was het een in haar rol als kamervoorzitter ongepaste (maar veelzeggende) politieke uitspraak in de lijn van Leegte, Bosman, Kamp en meer.

Excuses. Wie volgt? Hopelijk de VVD-kiezers van de afgelopen jaren, die sinds de bankencrisis juist van de politieke tak van die neoliberale graaiers de grootste partij van Nederland maakte. Ik verbaas me er nog dagelijks over.

Zo! En nu ga ik weer iets leuks doen!

Erik de Graaf

donderdag 19 februari 2015

Beethoven op volle toeren


In 1979 was ik in het kader van mijn studie een weekje in München. Ik was te gast bij een zakenrelatie van mijn vader, die me aanvankelijk bevreemd aanstaarde toen hij me met mijn lange haren, mijn versleten spijkerbroek en mijn ouwe adidassen ontving. In de loop van de week kreeg hij toch wel schik in zijn “onverzorgde” gast uit Nederland, want ik bleek meer belangstelling voor Duitse cultuur en geschiedenis te hebben dan al zijn eigen verwende zoons bij elkaar (en hij had er een stuk of vier). Hij nam me mee naar musea, naar de zomerresidentie van het Beierse vorsten en naar het Hofbräuhaus (ook cultuur, maar voor mij vooral geschiedenis).

Toen ik thuiskwam met een kaartje voor Beethovens opera Fidelio in het Nationaltheater (een staanplaats op het hoogste balkon voor 4 mark) dacht mijn gastheer me ter voorbereiding een lesje in Duitse muziekgeschiedenis te leren. “Slechts één opera had Beethoven geschreven en maar liefst negen symfonieën”, doceerde hij. Uit de kast haalde hij zijn LP met de Negende om hem mij te laten horen. “Luister goed, dit wordt fantastisch”, beloofde hij en plaatste de naald vlak voor het vierde deel op het vinyl.

Na de eerste tonen keek ik hem lachend aan. “Zo snel heb ik Beethoven nog nooit horen spelen”, wilde ik zeggen, maar mijn gastheer staarde doodserieus genietend naar het plafond. Even twijfelde ik nog aan mezelf, maar al snel wist ik zeker dat de LP op 45 in plaats van op 33 toeren werd afgespeeld. Pas minuten later, bij de veel te snelle en te schelle Ode an die Freude werd het ook mijn gastheer duidelijk dat hier iets niet klopte. Beschaamd sloot hij zijn muziekles af.

Erik de Graaf

vrijdag 13 februari 2015

Warffumer in het bombardement op Dresden


Jan Puma werd in 1937 in Dresden geboren. Zijn vader uit Warffum, eveneens een Jan Puma, liep tijdens zijn militaire dienst in Assen een meisje uit Dresden tegen het lijf. Rosalie Dorn was rond 1920 samen met haar zus als dienstmeisje naar Nederland gekomen. Uit pure armoede. Na de Eerste Wereldoorlog heerste een grote werkloosheid in Duitsland. Rosalie vond werk bij het Warenhuis Postma in de Groningerstraat in Assen (zie foto hieronder).


Na een jaar of vijf keerde Rosalie terug naar Dresden, maar Jan Puma kon haar niet vergeten. Uit liefde reisde hij haar achterna. De banketbakker uit Warffum vond er werk bij een bouwbedrijf van een oom van Rosalie. Door alle bureaucratie kon het stel pas in 1936 trouwen in Dresden. Kort daarop werd hun zoon Jan geboren. Vader Puma kreeg een baan bij het spoor. Eerst als Silberputzer en slaapwagenconducteur van de Mitropa, de slaap- en restauratiewagens van de Reichsbahn. Later, toen de Mitropa in de oorlog behoorlijk inkromp, als stoker.


De Puma’s woonden in de Tweede Wereldoorlog net buiten het centrum van Dresden in het stadsdeel Löbtau. Luchtalarm was aan de orde van de dag. Bij loos alarm volgde er een EntwarnungVollalarm bij naderende geallieerde vliegtuigen. Zoon Jan maakte in de nacht van 13 op 14 februari 1945 als achtjarige jongen het bombardement op Dresden mee. In twee aanvalsgolven legden Britse en Amerikaanse vliegtuigen de stad in puin met vijfentwintigduizend doden als gevolg. Het bombardement staat hem precies 70 jaar later nog helder voor de geest. Na de eerste aanvalsgolf wilde vader Puma met vrouw en zoon naar oma, die een paar straten verder woonde. Buiten zag hij een heldere hemel met lichtkogels. Ze hadden hun huizenblok nog maar net verlaten toen een bom het pand met de grond gelijkmaakte. Boven het spoor zag Jan de ijzeren Falkenbrücke roodgloeiend van de hitte. Bij oma was alles in orde. Dakloos betrok het gezin uiteindelijk een kamer in het huis van een chef van moeder Puma. Daar bleven ze vier jaar wonen.

Na de Duitse capitulatie nam de Sovjetunie het gezag over in het oosten van Duitsland. In oktober 1949 ontstond onder de strenge leiding van Stalins Rusland de communistische Deutsche Demokratische Republik, de DDR. Vader Puma kreeg een opleiding tot metselaar. Zoon Jan leerde Russisch op de basisschool. In 1949 besloten de Puma’s naar Warffum terug te keren. Het leven in het naoorlogse Dresden was geen pretje. Armoe, schaarste en een hard regime van de sovjets. Bovendien had zoon Jan als nawee van een bijna fatale difterie uit de oorlogsjaren een gehoorprobleem, dat in de nieuwe socialistische maatschappij niet verholpen kon worden. In Nederland gelukkig wel. Met een gehoorapparaat kon Jan naar de lagere school in Warffum. Zonder Russische les. Hij sprak Gronings met een Duits accent. Als zijn klasgenootje plaagden dat hij doof was barstte Jan in huilen uit, omdat hij het woord „doof” op zijn Duits als dom begreep. Niet zelden werd hij voor mof uitgescholden. 

Erik de Graaf

dinsdag 27 januari 2015

Van Bellamy naar De Ruyter


Jacob Bellamy overleed in 1786 en werd maar 28 jaar. Vier jaar voor zijn dood publiceerde hij de gedichtenbundel Gezangen myner Jeugd, dat met een vooruitziende blik makkelijk ook zijn poëtisch testament had kunnen zijn. Een kort niet al te vrolijk leven met een jarenlange heimelijke liefde met zijn verboden Fransje, ook wel Fillis genoemd.

“’k Heb twee bronnen, die de voedsters
van mijn jeugdig leven zijn:
‘k Leef bij Fillis door de Liefde –
op mijn kamer door den wijn.”


Ik moest deze week aan de arme Bellamy denken doordat ondanks zijn korte leven in zijn geboortestad Vlissingen wel een park en een plein naar hem zijn genoemd. Aan het eind van het Bellamyplein staat aan de Schelde het standbeeld van een andere beroemde zoon van Vlissingen. Volgescheten door mijn favoriete vogel, de meeuw. Michiel Adriaanszoon de Ruyter, in zijn blauw geruite kiel. Zeeheld of zeerover, daarover lopen de meningen uiteen. 

Erik de Graaf

zaterdag 24 januari 2015

De winter van....


“Pa, je wordt oud”, zei de dochter toen haar vader op de eerste sneeuwwandeling sinds bijna twee jaar al na driehonderd meter over de winter van 1979 wilde vertellen. “Compleet ingesneeuwd en pas na drie dagen hadden ze in het westen eindelijk door. We barstten van de honger”.

Als je in Noord-Groningen op een mooie winterse dag met een laagje sneeuw willekeurige mensen aanspreekt over de winter van 1979 krijg je zoveel verhalen te horen dat je ’s avonds een boek kunt schrijven. Interessant idee. Wachten op de volgende sneeuwbui.

Erik de Graaf

zondag 18 januari 2015

Aardbevingspolitiek

 

“Fraaie” staaltjes aardbevingspolitiek van de regeringspartijen VVD en PvdA in het afgelopen weekend. Pff, beetje dom en doorzichtig. En Groningen voelt zich bedonderd.

Vrijdagvond openbaarde Tweede Kamerlid René Leegte in de telefoongesprek in de trein de VVD-partijlijn inzake aardbevingen. Vertragen, vertragen, tegen beter weten in extra onderzoeken of de bevingen te maken hebben met gaswinning en nog eens vertragen om toch nog zoveel mogelijk gas uit de Groninger bodem te winnen. Het vermoeden was al sterk, maar het is toch prettig het uit “onverdachte” bron te vernemen. Leegte verdient een standbeeld. Een sokkel is genoeg, leegte vult vanzelf.

Vandaag stemt het partijcongres van de PvdA over motie 66 “Gaswinning: veiligheid van Groningers voorop”. Tweede Kamerlid Jan Vos van de PvdA dacht afgelopen vrijdag tijdens een bezoek van Kamerleden aan Groningen de bevolking te paaien met de toezegging in Nieuwsuur dat de PvdA voortaan bereid is de gaskraan “indien nodig” verder terug te draaien. In de motie van vele afdelingen wordt de Tweede Kamerfractie van de PvdA opgeroepen “de veiligheid van de Groningers voorop te zetten, indien nodig door verdere vermindering van de gaswinning”. Het pre-advies van het PvdA-bestuur was "overnemen". Tja, “indien nodig”. Slim geformuleerd.

De provinciale VVD heeft woedend op de bekentenis van Leegte gereageerd. Er zijn tenslotte ook in Groningen binnenkort provinciale verkiezingen. Dat heeft PvdA’er Vos beter begrepen. Maar ja, dat “indien nodig” baart wel enige zorgen. Daar zullen we na de verkiezingen waarschijnlijk niets meer over horen.


Erik de Graaf

zondag 4 januari 2015

Wolk en Wad


Wolken en Wad zijn de enige overgebleven nog oorspronkelijke vormen van natuur in Nederland, las ik vanochtend in Het ontsnapte land van Geert Mak uit 1998. Reden om er verrekte zuinig op te zijn.

Vanaf Pieterburen fietste ik vanmiddag door de Linthorst Homanpolder naar het Wad. Op de dijk stond de dijkwachter me op te wachten. Dijkwachter noem ik hem altijd, maar in werkelijkheid heet de over de kwelders naar het eiland in de verte turende man de wadloper. Het wadlopen heeft de dijkbewaking in deze streek als bestaansmiddel overvleugeld.

De dijkwachter is de man met het mooiste uitzicht van het land. Over Wolk en Wad, onze twee overgeblevenen vormen van natuur. Volgens Mak. Veel andere kan ik ook niet bedenken. Ik nam plaats naast mijn dijkwachter en genoot een poosje met hem van het majestueuze vergezicht.

Erik de Graaf

PS: voor meer foto's kijkt u op GraafWerk..... foto's.

donderdag 1 januari 2015

Nieuwjaarsochtend op Rottumeroog


In het archief van Guitje Klaassen van Dijk, de voogd van Rottumeroog van 1865 tot 1908, vond ik pas een ansichtkaart met zijn beste wensen voor het nieuwe jaar. Ook ik wens iedereen een voorspoedig 2015 en hoop “dat ik u nog dikwerf op den Nieuwjaarsdag mag schrijven”.

Eeuwenlang werd het Groningse eiland Rottumeroog in opdracht van rijk en provincie beheerd door de voogden van Rottum. Van 1738 tot 1908 beheerde en heerste de dynastie Van Dijk. Vier achtereenvolgende voogden uit één familie: vader – zoon – kleinzoon – achterkleinzoon. Tot er in 1908 geen opvolger meer was en de eerste Toxopeus aantrad.

Guitje van Dijk was voogd van Rottum van 1865 tot 1908, als vierde en laatste uit de familiedynastie. Met zijn gezin bewoonde hij het voogdhuis op Rottumeroog, samen met een handvol arbeiders in de winter en pakweg drie handenvol in de zomer. Het leven op het eiland was hard voor die noeste werkers. Hard werken in felle zon en striemende regen in de zomer. Harde winden, die het droge zand deden opwaaien. In de herfst en de winter werden die winden woeste stormen, die steeds opnieuw het voortbestaan van het eiland in gevaar brachten. Die stormen waren “zoo hevig dat de koppen op het water wit waayen of dat het te Rottumeroog reeds buldert in de schoorsteen”, schreef Guitje van Dijk in het schrift waarin hij de weersgesteldheden op het eiland bijna vijftig jaar minutieus bijhield.

Erger dan de harde werkdagen en het ruwe weer was het isolement van de arbeiders op het eiland. Zeker in de winter was het geen pretje om op het eiland te leven. Maand in, maand uit, zonder al te veel verzetjes. Gescheiden van de zwijgzame voogd, die met zijn gezin het betere woongedeelte van het voogdhuis bewoonde.

Een van de jaarlijkse verzetjes was op nieuwjaarsmorgen. Traditioneel trakteerde de voogd dan op boerenjongens. Rozijnen op brandewijn. Bovendien was er voor iedereen een lange Goudse pijp. Op tafel stond een zak met een pond herenbaaitabak, waaruit iedereen vrij mocht roken. De voogd rookte normaal niet, maar maakte op nieuwjaarsdag altijd een uitzondering. Hij stopte de eerste pijp, daarna mochten zijn arbeiders toetasten. Tot aan de jongste knecht toe. De voogd vertelde op nieuwjaarsmorgen verhalen uit het familiegeheugen. Over de stormen die zijn eiland al eeuwenlang teisterden. Over gestrande schepen en verdronken zeelieden. “Tot vijf keer toe werden de glazen gevuld”, schreef de kleine Marten veel later over nieuwjaarsdag in 1891, “en voor mij werd de etenskamer met zijn witte muren en de rode tegelvloer steeds mooier en er kwam zelfs beweging in”.

De kleine Marten uit Warffum was toen net elf jaar oud. Hij werkte sinds mei 1890 als eierzoeker en schapenjong voor de voogd. Uit pure armoede, omdat zijn grootmoeder geen eten meer voor hem had. Pas in 1899 verliet hij het eiland voor de militaire dienst. Daarna monsterde hij in Rotterdam aan als matroos op de grote vaart. Van vrijwel analfabeet op zijn twintigste werkte hij zich op tot kapitein op de grote vaart.

Erik de Graaf