Op 5 januari 1982 woonde ik in Jena, een broeinest van “staatsvijandelijke hetze” in de DDR, een discussieavond in een kerkelijke Junge Gemeinde bij.
Keine Moneten für Raketen (“geen poen voor raketten”) was het thema midden in de Koude Oorlog. Ik had blijkbaar het gevoel iets bijzonders bij te wonen. Een paar dagen later schreef ik in de trein naar huis een verslag, dat ik thuis keurig uittypte.
Ik beschreef de discussies van die avond op twee A-4’tjes en bewaarde ze keurig voor later. Tien jaar na mijn bezoek aan Jena stuurde Gerold Hildebrand me drie andere A4’tjes, die hij in het
Stasi-archief over dezelfde discussie had gevonden. “Tijdens de avond was ook een Hollander aanwezig”, schreef de
Stasi. “Von diesem war nur der Vorname Erik bekannt”.
Door Hilli’s vondst kon ik twee verslagen van één avond met elkaar vergelijken. In mijn verslag lees ik dat de bijeenkomst geopend werd met een praatje over de bijbelse “van-zwaarden-tot- ploegijzers”-tekst. Dominee Konstantin Stanescu (zie foto) leidde de verdere discussies. Hij hield zelf een korte inleiding over defensie-uitgaven van de NAVO en het Warschau Pact, geïllustreerd met Finse cijfers, die weer van Brits onderzoek waren afgeleid. Het westen gaf veel meer uit bewapening dan het oosten, concludeerde Stanescu. Een lastige vergelijking, vonden anderen.
Halverwege de avond werd ineens een asbak geleegd. Geldinzameling voor Polen, het was tenslotte kort na het verbod van
Solidarnosc in december 1981. “Munten en bankbiljetten vliegen over de tafel de asbak in”, lees ik in mijn verslag. “Twee meisjes nemen op zich dat er goederen gekocht worden en dat die ook in Polen terechtkomen. GEEN GELD VOOR DE MILITAIRE DICTATUUR, wordt er geroepen”.
Het werd laat. We bleven met een klein groepje achter. Ik beëindigde mijn verslag met het antwoord op een vraag aan Konstantin Stanescu of hij als dominee naar West-Duitsland zou mogen reizen. “Ja”, antwoordde hij, “maar dan moet ik gebruik maken van privileges die jullie niet hebben en dat wil ik niet.” Dat leek me consequent, een man naar mijn hart.
Maar helaas. Het Stasi-verslag dat ik tien jaar later onder ogen kreeg was geschreven door ene "Bartholomäus Runge" en dat bleek de schuilnaam te zijn van Konstantin Stanescu. De dominee dus als Stasi-informant. In het verslag gaf Runge, Stanescu dus, aan dat hij de jongeren duidelijk wilde maken dat de oorsprong van de wapenwedloop overduidelijk in het westen lag en dat de bewapening van het Warschau Pact een noodzakelijke inhaalslag was (
Nachrüstung) om de Verenigde Staten militair bij te benen. Blijkbaar was dat niet goed door zijn publiek begrepen, want Stanescu meldde zijn kameraden teleurgesteld dat twee personen (volgens het verslag “
buiten de orde om”) een protestbrief wilden schrijven, waarin ook ontwapening van het Warschau Pact werd geëist, eventueel zelfs eenzijdig.
Stanescu beschreef net als ik de actie voor Polen, maar zonder sympathie. Zijn doel was het informeren van zijn bazen over staatsvijandelijke acties, zoals dat in
Stasi-jargon heette. De spion berichtte dat Ute HINKELDEY (de hoofdletters zijn van Stanescu) al contacten met Polen had en de opdracht kreeg de “Hilfsaktion zu konkretisieren”. Twee jaar later leerde ik Ute opnieuw kennen. Nu in West-Berlijn, nadat ze er na eindeloze pesterijen van de
Stasi mee had ingestemd de DDR met haar gezin te verlaten. Over privileges gesproken.
Erik de Graaf
PS: dit stukje publiceerde ik ook
in juni 2009 op deze blog. Ik moest eraan terugdenken door het bericht dat Thomas Auerbach, een van de oprichters van de Junge Gemeinde in Jena, deze week is overleden. Toen ik in januari 1982 in de JG was, woonde Thomas al lang en breed in West-Berlijn. Na tien maanden gevangenis was hij in september 1977 naar het westen "abgeschoben".