zaterdag 30 juni 2018

Villa de Ranitz


De gemeentehuizen van Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond blijven voorlopig open als de BMWE-gemeenten begin 2019 opgaan in de nieuwe gemeente Het Hogeland. Iedereen kan dus gewoon naar zijn oude vertrouwde gemeentehuis voor een nieuw paspoort of rijbewijs. De raadsvergaderingen vinden voortaan plaats in Uithuizen, waar de raadszaal het grootst is voor een in november te kiezen nieuwe gemeenteraad van 29 leden (ter vergelijking: de raad van Eemsmond heeft nu 17 leden; de andere hebben er 15). Het bestuurscentrum komt in Winsum. Daar komen de kantoren van de burgemeester en wethouders. Maar voor een gesprek met de burgemeester of een wethouder hoef je niet per se naar Winsum. Daarvoor kun je straks in alle vier de gemeentehuizen in Het Hogeland terecht.

Otto en ik namen vorige week een voorproefje. Wethouder Marc Verschuren ontving ons donderdag in het gemeentehuis van Winsum. We kregen koffie en een rondleiding door het oude gedeelte uit 1911. Voor de details werd archivaris Peter Kalma erbij gehaald, die met veel kennis en enthousiasme over de geschiedenis vertelde. Het werd door de Groninger architect Gerrit Nijhuis gebouwd als woonhuis en kantoor voor notaris mr. Cornelis de Ranitz. Hij was de middelste uit de Winsumer notarisdynastie van drie, die van 1871 tot 1974 vele duizenden akten liet passeren. In de Tweede Wereldoorlog werd het pand door de Duitsers gevorderd en als gemeentehuis in gebruik genomen. Na 1945 werd dat niet teruggedraaid. De notaris werkte voortaan vanuit het buurpand.

Aan de buitenkant heeft het gemeentehuis iets van een middeleeuws kasteel, compleet met trapgevels, groene luiken en een hoektoren. Op de torenspits staat een dolfijn als windwijzer. Vanuit een centrale hal bezichtigden we de oude spreekkamer met de kluis van de notaris en de woon- en slaapvertrekken van de familie op de verdiepingen. Tegenwoordig wordt van daaruit een gemeente bestuurd. Dat zal dus in 2019 niet veranderen. In het torenkamertje op zolder stond de stoel uit 1907 van de voorzitter van de gemeenteraad trots te glimmen in de zon. Alsof hij hoopte om na de herindeling opnieuw in gebruik te worden genomen. Het is de vraag of de Arbo daarmee instemt.

Erik de Graaf

Otto Kalkhoven fotografeerde de stoel uit 1907 in het torenkamertje.

vrijdag 29 juni 2018

Radfridus in de Kapelstraat


Een jaar of duizend geleden werden twee Bedumers vermoord door de Noormannen. Walfridus werd onthoofd. Het lijk van zijn zoon Radfridus werd na lang zoeken buiten Bedum in het riet gevonden. De vader werd in het centrum van het dorp begraven. Op de plek waar de diepgelovige Walfridus zelf al een houten bidkapel had gebouwd. Die houten kapel werd door de eeuwen heen de stenen Walfriduskerk. Ook op de plek waar Radfridus werd gevonden verrees een houten Radfriduskapel, die door de tijd heen versteende.

Eeuwenlang hadden vader en zoon hun eigen kapel, pakweg driehonderd meter van elkaar. Allebei werden het bedevaartsoorden, die pelgrims naar Bedum trokken om de graven van de martelaren te bezoeken. Volgens middeleeuwse beschrijvingen hebben zich er wonderbaarlijke genezingen plaatsgevonden. Een blinde werd ziend en een lamme lopend. De Walfriduskerk is tot op de dag van vandaag met zijn scheve toren beeldbepalend voor Bedum. De Radfriduskapel werd in de zeventiende eeuw afgebroken. Er herinnert niets meer aan de kapel van de zoon. Nou ja, bijna niets.

In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw werd op de plek van Radfridus’ kapel de Kapelstraat gebouwd. Het werd een straat in de bouwstijl van de Amsterdamse School, met veel rode Groninger bakstenen en sierlijke metselverbanden. Het werd echter ook een gewone straat, er werd gewoond en gewerkt. Kruidenier Kauw liet aan de westkant van de straat zijn winkel bouwen, even verder ontstond een woonhuis met timmerwerkplaats en op nummer 14 kwam de slagerij van Boer, later de kruidenierszaak van Streurman. Aan de oostkant verrees de monumentale Openbare School, waarin tegenwoordig activiteitencentrum De Meenschaar gevestigd is. Je kunt er nu gitaar leren spelen, een boek lenen, Nederlands leren of schaken. In het VVV-kantoor op nummer 3 zat vroeger de Bloemisterij en Zaadhandel van Balkema. In de kwekerij erachter stond ooit de Radfriduskapel. Daar zijn nog restanten te vinden van de waterput van de kapel. Met een deksel erop, want gebruikt wordt het niet meer.

Erik de Graaf

Otto Kalkhoven fotografeerde een detail van het pand van kruidenier Streurman op nummer 14.

donderdag 21 juni 2018

Voettocht door het Hogeland


In de zomer van 1823 maakten twee jongemannen een voettocht door Nederland. Jacob van Lennep was de zoon van een Amsterdamse hoogleraar. De vader van Dirk van Hogendorp was een liberaal staatsman. Jongens van stand dus. Ze waren net in Leiden afgestudeerd en besloten om geen reis naar Frankrijk of Italië te maken, zoals veel leeftijdsgenoten deden. Liever verkenden ze Nederland. Een inspectietocht noemden ze het. Van mei tot september trokken ze kriskras door negen provincies. Hun bevindingen schreven ze in een dagboek.

Op 22 juni wandelden ze over modderige, onverharde paden van Groningen via Garnwerd en Kommerzijl naar de monding van het Reitdiep. Daar charterden ze een roeiboot en twee roeiers om naar Zoutkamp over te steken. Het was koud voor de tijd van het jaar en het waaide hard. Door de sterke stroming vanuit de Lauwerszee duurde de tocht langer dan verwacht. Er zwom een zeehond mee, koude zoute golven landden in de boot. Na een uur klommen ze bibberend en drijfnat op de kade en zochten ze hun herberg op. Zoutkamp was dichtbebouwd en dichtbevolkt, constateerde Van Lennep in zijn dagboek, en de meeste inwoners leefden van de visvangst. Vanuit de herberg zagen ze een bruinvis van twaalf á vijftien voet zwemmen. Zoutkamp lag nog aan zee.

De volgende dag doorkruisten de vrienden het Hogeland. Ulrum, Leens, Zuurdijk. Soms verdwaalden ze. Volgens Van Lennep “omdat alle paden op elkaar lijken en langs korenvelden lopen.” Via Wehe den Hoorn, Saaxumhuizen, Pieterburen en Den Andel bereikten ze Warffum, waar ze met een meid keuvelden over de kwaliteit van haar boter. Tussen Usquert en Uithuizen stonden ze versteld van de grote boerderijen, die zelfs bliksemafleiders hadden. Na negen uur wandelen kwamen ze vermoeid aan in herberg De Roos in Uithuizen.

Bijna tweehonderd jaar later is Noord-Groningen erkend wandelgebied. Van het Pieterpad en het Pronkjewailpad tot aan de Tocht om de Noord. Compleet met bewegwijzering tussen de korenvelden en een voetveer over het Reitdiep. Een enkele keer hoor ik over wandelaars die het spoor van Van Lennep en Van Hogendorp door het Hogeland volgen.

Erik de Graaf

Otto Kalkhoven fotografeerde het Rietdiepveer anno 2018.

zaterdag 16 juni 2018

Kathedraal van het Hogeland


Kunstkring De Ploeg bestaat dit jaar honderd jaar en dat zullen we weten. In het Groninger Museum is onlangs een grote overzichtstentoonstelling geopend en bij de Borg Verhildersum in Leens zijn tot oktober onbekendere Ploegschilderijen te bewonderen. Een kleurrijke tentoonstelling, maar ik kon me er nauwelijks losrukken van een bruin schilderij van Johan Dijkstra van het interieur van een boerenschuur in Hefswal. Olieverf op linnen, zonder jaartal. Eeuwenoude houten balken vormen het geraamte van deze immense schuur, van een van de kathedralen van het Hogeland. Het hooi ligt in de gaulen, de compartimenten aan weerszijden van het middenpad. Door het dak valt licht op twee boerenwagens.

Die schuur wil ik zien, dacht ik. Als hij er tenminste nog staat, want “zonder jaartal” moet toch alweer een tijdje geleden zijn. Ik zocht wat informatie over Johan Dijkstra. Hij was in 1896 in Groningen geboren, had van 1915 tot 1919 aan de kunstacademie Minerva gestudeerd en was in 1918 één van de oprichters van De Ploeg. Eerst schilderde Dijkstra impressionistisch, later kwam hij in de ban van het expressionisme. Op de tentoonstellingen in Groningen en Leens zijn van beide periodes voorbeelden te zien.

In 1922 trouwde Johan Dijkstra met Marie van Veen. Marie was een zusje van Johan van Veen, de latere “geestelijke vader” van het Deltaplan en de Eemshaven. “Ah, nu ben ik warm”, dacht ik, want ik wist dat Johan van Veen was opgegroeid op een boerderij in Hefswal, vlakbij Uithuizermeeden. Even verder las ik dat Johan Dijkstra en zijn Marie nog tientallen jaren op de boerderij in Hefswal kwamen. Ze werden er geïnspireerd door de weidse omgeving.

De volgende dag herkende ik de boerderij aan een herinneringsplaquette voor Johan van Veen boven de schuurdeur. Hier woonde de waterstaatsingenieur “in zijn jeugd en levensavond”. De huidige bewoners lieten me de oude schuur zien, die in de loop der tijd vaak aan de eisen van de tijd was aangepast, maar waaraan je nog steeds kon zien dat het ooit een prachtige oude boerenschuur was. Een Kathedraal van Hefswal, de boerenschuur van Johan Dijkstra.

Erik de Graaf

Otto Kalkhoven fotografeerde het interieur van de boerenschuur in Hefswal. De tentoonstelling “Kleurendrift. Het land van De Ploeg” is tot 28 oktober te zien in de Borg Verhildersum in Leens. Zie voor andere columns de serie Op verkenning door Het Hogeland.

vrijdag 8 juni 2018

Meester Roegholtplein


De dorpsschool van Breede kreeg in 1849 een nieuwe schoolmeester. De vierentwintigjarige Martinus Jacobus Roegholt had net de kweekschool afgerond en moest het echte vak nog leren. Dat bleek, want de schoolinspecteur vond het rumoerig tijdens de lessen, constateerde dat er boeken ontbraken en dat schriften taalfouten bevatten. Foei, maar Roegholt leerde snel. Zes jaar later schreef dezelfde inspecteur dat Meester Roegholt “een der uitmuntendsten” uit zijn district was. Dat viel op in de wijde omgeving. Het leerlingenaantal steeg flink.

Tussen 1885 en 1890 bezocht de kleine Marten Toonder de school van Meester Roegholt. Onregelmatig, want armoede noopte het ventje te werken als er iets te verdienen viel. Daardoor miste hij veel op school. Als in Breede de Tafel van Zeven werd geleerd trok de kleine Marten vlas in de Noordpolder. Als zijn klasgenoten leerden dat “loopen” met twee o’s werd geschreven en “hopen” met één hoedde hij de koeien langs de weg naar Baflo. Meester Roegholt mopperde op de boeren die Marten op hun land aan het werk zetten, maar nam de jongen bij terugkomst altijd weer apart om hem bij te spijkeren. Tot hij op zijn tiende voor vast op Rottumeroog ging werken.

Meester Roegholt overleed plotseling in december 1894. Na een lange lesdag kreeg hij last van “hevige benauwdheid”, die hem dezelfde dag nog fataal werd. Het was een groot verlies voor Breede. De meester werd pal naast de kerk begraven. Op een paar meter van de school waar hij vijfenveertig jaar schoolmeester was geweest. “Hij leefde om goed te doen”, zei een spreker een paar dagen later op de begrafenis.

Kort na Roegholts dood werd besloten om de school in Breede op te heffen. In augustus 1895 stapten de laatste leerlingen over naar andere scholen in de omgeving. Het gebouw bleef nog een tijdje in gebruik als zondagsschool of als noodwoning in mindere tijden. In 1952 werd het afgebroken. Breede was zonder school. Dat bleek toch kaal. Een paar jaar geleden werd op de plek van de oude school een symbolisch schoolplein in ere hersteld. Als ik er langs fiets noem ik het stilletjes het Meester Roegholtplein.

Erik de Graaf

Otto Kalkhoven fotografeerde spelende schoolkinderen op het schoolplein in Breede. Zie de serie Op verkenning door Het Hogeland.