“Hij is import, maar hij
weet wel veel over onze omgeving”. Via-via kreeg ik een compliment over mijn
stukjes in de Ommelander. Ik woon al bijna dertig jaar op het Hogeland, maar ik
ben en blijf “allochtoon”. Hoe diep ik ook verder in de Groninger klei zak. Klei?
Klaai. Ik las vorige week
een gedichtenbundel met die titel. Hij is al tien jaar oud en geschreven door
Lammert Voos. Geboren in Eenrum in 1962, opgegroeid in Friesland en jarenlang woonachtig
in de buurt van Deventer. Hij schreef, schilderde, maakte muziek en werkte met
vluchtelingen tot in Bosnië toe. Waar hij ook woonde, hij bleef in al zijn
vezels Gronings. In Klaai uit 2008 beschreef
Voos zijn “ferhoal” van het noorden, zijn verhaal van de klei. Hij dichtte over
het lege landschap en de rauwe taal. Over Eenrum “met een kerkhof vol Vozen”.
Over generaties van klompenmakers, kasteleins en drinkebroers. En over
zichzelf. Soms in het Gronings, soms in het Nederlands. Ruw, doorleefd en recht-door-zee.
Keihard en soms nostalgisch.
dit
land, dit Hooge Land
is
weerbarstig, rauw en leeg
en
ik hoor hier thuis
hier
zijn de botten
van
mijn voorvaderen begraven
in
de zware zeeklei
hier
steekt men trots
de
kin tegen de wind in
of
verdrinkt men in zeeën van jenever
er
bestaan geen tussenwegen
in
het Hooge Land
en
ik hoor hier thuis
Achteraf klinkt het gedicht
uit 2008 als een vooraankondiging, want sinds een jaar is Lammert Voos terug op
de klei. Weer thuis. In een arbeidershuisje in Vierhuizen, op de rand van land
en zee. Ver weg van de drukte. Niet zonder twijfel, maar toen hij weer Gronings
sprak met de buurman, zijn naam niet uit hoefde te leggen bij de bouwmarkt, de
verte zag en het zilte Wad rook wist hij dat het goed was. Terug op het
Hogeland. Zijn Hooge Land. Met de kin tegen de wind in, want zonder jenever.
Ondertussen bereid ik me
voor op mijn Groningse inburgeringsexamen, waarvoor ik nooit zal slagen. Toch
bedankt voor het compliment.
Erik de Graaf