Wie is de moordenaar? Om
die vraag draait het in de detective Tim
MacNab zoekt kopij, die schrijver en striptekenaar Marten Toonder (1912-2005)
in 1937 op vijfentwintigjarige leeftijd schreef. Pas vier jaar later verscheen het
eerste avontuur van zijn beroemde stripfiguren Ollie B. Bommel en Tom Poes in De Telegraaf.
Vijf jaar geleden werd het
verhaal over Tim MacNab ontdekt in Toonders archief. Tachtig jaar nadat het
geschreven werd ligt het nu eindelijk in de boekwinkel. Terecht, want het is
een uiterst amusant, spannend en wervelend geschreven meesterwerkje. Talloze Bommelfans
mogen in hun handen knijpen dat het boekje niet al in 1937 verscheen, want dan
had Toonder zich misschien zijn leven lang aan verhalen over MacNab en kapitein
Sixma gewijd en waren Bommel en Tom Poes nooit geboren.
Aan boord van het
stoomschip Wega, een vrachtschip tussen Europa en Zuid-Amerika met zes hutten
voor passagiers, wordt een moord gepleegd. Kapitein Sixma en de Amerikaanse journalist
Tim MacNab gaan op zoek naar de dader, die zich aan boord moet bevinden. Alle
passagiers komen onder het vergrootglas van de speurders te liggen. Net als je denkt
te weten hoe de vork in de steel zit wordt er een tweede moord gepleegd. Op
weergaloze wijze zet Toonder zijn lezers voortdurend op het verkeerde been,
totdat de ware dader uiteindelijk bij een tussenstop in Las Palmas aan de
politie kan worden overgeleverd.
Niet voor niets speelt het
verhaal zich af op een schip naar Zuid-Amerika. Toonders vader, die in 1879 in
Warffum werd geboren, bevoer tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog twintig
jaar lang diezelfde route als kapitein op de Rotterdam Zuid-Amerika Lijn. In
1931 nam kapitein Marten Toonder senior zijn zoon een keer mee naar Argentinië.
Junior had zijn examen gehaald en overbrugde zo de tijd tot aan zijn militaire
dienst. Bovendien kon hij op volle zee goed nadenken over zijn toekomstplannen.
In Argentinië besloot hij om tekenaar te worden. Senior vond “poppetjes
tekenen” geen beroep, maar gaf zijn zoon een jaar de tijd om te bewijzen dat
hij daarvan kon leven.
Kapitein Toonder (op de foto in tropenuniform met passagiers aan dek van zijn schip) was net
als zijn zoon een creatieve geest. Op zijn zeereizen bouwde hij houten
scheepsmodellen op schaal en hij vergat nooit een schildersezel mee aan boord
te nemen. Hij schreef gedichten, dagboeken en brieven, terwijl hij pas op zijn
drieëntwintigste had leren lezen en schrijven. Uit die brieven kon de jonge
Toonder zich een goed beeld vormen van het leven aan boord. In de loop van de
jaren dertig breidde de rederij het aantal passagiershutten uit om tegemoet te
komen aan de vraag van joodse Europeanen, die voor Hitler naar Zuid-Amerika
vluchtten. “Mijn passagiers gaan in Montevideo van boord om hun leven nog wat
te verlengen”, schreef de kapitein in januari 1939 in zijn dagboek.
Zonder twijfel stond kapitein
Toonder senior model voor kapitein Sixma. Kalm en bedaard overziet Sixma het
slagveld op de Wega, terwijl de snelle MacNab het voortouw neemt bij het
recherchewerk. De Amerikaan noemt de kapitein regelmatig “cappy” of “ouwe
walrus”. Het lijken vooruitwijzingen naar Toonders stripfiguren Kappie en Kapitein
Wal Rus, die later eveneens op vader Toonder waren geënt. Daarmee is Tim MacNab zoekt kopij niet alleen een
“onbekende parel”, zoals detectiveschrijver Tomas Ross in het voorwoord
schrijft, maar ook een vingeroefening van Toonder voor de Bommelverhalen.
Erik de Graaf
Deze recensie verscheen op vrijdag 14 juli 2017 in een licht door mijzelf ingekorte versie in het Dagblad van het Noorden.