zaterdag 29 juli 2017

Moord op de Rotterdam Zuid-Amerika Lijn


Wie is de moordenaar? Om die vraag draait het in de detective Tim MacNab zoekt kopij, die schrijver en striptekenaar Marten Toonder (1912-2005) in 1937 op vijfentwintigjarige leeftijd schreef. Pas vier jaar later verscheen het eerste avontuur van zijn beroemde stripfiguren Ollie B. Bommel en Tom Poes in De Telegraaf.

Vijf jaar geleden werd het verhaal over Tim MacNab ontdekt in Toonders archief. Tachtig jaar nadat het geschreven werd ligt het nu eindelijk in de boekwinkel. Terecht, want het is een uiterst amusant, spannend en wervelend geschreven meesterwerkje. Talloze Bommelfans mogen in hun handen knijpen dat het boekje niet al in 1937 verscheen, want dan had Toonder zich misschien zijn leven lang aan verhalen over MacNab en kapitein Sixma gewijd en waren Bommel en Tom Poes nooit geboren.

Aan boord van het stoomschip Wega, een vrachtschip tussen Europa en Zuid-Amerika met zes hutten voor passagiers, wordt een moord gepleegd. Kapitein Sixma en de Amerikaanse journalist Tim MacNab gaan op zoek naar de dader, die zich aan boord moet bevinden. Alle passagiers komen onder het vergrootglas van de speurders te liggen. Net als je denkt te weten hoe de vork in de steel zit wordt er een tweede moord gepleegd. Op weergaloze wijze zet Toonder zijn lezers voortdurend op het verkeerde been, totdat de ware dader uiteindelijk bij een tussenstop in Las Palmas aan de politie kan worden overgeleverd.

Niet voor niets speelt het verhaal zich af op een schip naar Zuid-Amerika. Toonders vader, die in 1879 in Warffum werd geboren, bevoer tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog twintig jaar lang diezelfde route als kapitein op de Rotterdam Zuid-Amerika Lijn. In 1931 nam kapitein Marten Toonder senior zijn zoon een keer mee naar Argentinië. Junior had zijn examen gehaald en overbrugde zo de tijd tot aan zijn militaire dienst. Bovendien kon hij op volle zee goed nadenken over zijn toekomstplannen. In Argentinië besloot hij om tekenaar te worden. Senior vond “poppetjes tekenen” geen beroep, maar gaf zijn zoon een jaar de tijd om te bewijzen dat hij daarvan kon leven.

Kapitein Toonder (op de foto in tropenuniform met passagiers aan dek van zijn schip) was net als zijn zoon een creatieve geest. Op zijn zeereizen bouwde hij houten scheepsmodellen op schaal en hij vergat nooit een schildersezel mee aan boord te nemen. Hij schreef gedichten, dagboeken en brieven, terwijl hij pas op zijn drieëntwintigste had leren lezen en schrijven. Uit die brieven kon de jonge Toonder zich een goed beeld vormen van het leven aan boord. In de loop van de jaren dertig breidde de rederij het aantal passagiershutten uit om tegemoet te komen aan de vraag van joodse Europeanen, die voor Hitler naar Zuid-Amerika vluchtten. “Mijn passagiers gaan in Montevideo van boord om hun leven nog wat te verlengen”, schreef de kapitein in januari 1939 in zijn dagboek.


Zonder twijfel stond kapitein Toonder senior model voor kapitein Sixma. Kalm en bedaard overziet Sixma het slagveld op de Wega, terwijl de snelle MacNab het voortouw neemt bij het recherchewerk. De Amerikaan noemt de kapitein regelmatig “cappy” of “ouwe walrus”. Het lijken vooruitwijzingen naar Toonders stripfiguren Kappie en Kapitein Wal Rus, die later eveneens op vader Toonder waren geënt. Daarmee is Tim MacNab zoekt kopij niet alleen een “onbekende parel”, zoals detectiveschrijver Tomas Ross in het voorwoord schrijft, maar ook een vingeroefening van Toonder voor de Bommelverhalen.

Erik de Graaf

Deze recensie verscheen op vrijdag 14 juli 2017 in een licht door mijzelf ingekorte versie in het Dagblad van het Noorden.